logie aan de abdlj te Averbode, gevestigd te Diest in haar refuge. De bestuurder der hollandsche missie Sasbold schreef van uit Keulen, dat hij hem noodig had in de plaats van den gevangen genomen Adelbertus Eggius. Kenniphovius, die meende, dat hij zijn overeenkomst moest navolgen en gaarne zien wilde oefenen en studeeren, haastte zich niet om te vertrekken. Na een brief met hevige bedreigingen van Sasbold, 1 Maart 1604, bood Kenniphovius zijn diensten aan tegen het begin van den volgenden zomer. In 1605 werd hij aangesteld als pastoor te 's Gravenhage en tot aartspriester van die streek. Hij zorgde ook voor de Katholieken der omgeving en doopte te Monster, Poeldijk, Gravezande en Wassenaar. Volgens de Relatio van de la Torre was hij 1638 nog in den Haag. Het verslag van 1616 noemt hem Engelb. Remusorius. Uit de Batavia sacra blijkt, dat hij in strijd was met de Jezuïeten van zijn district, die steunend op hun voorrechten aan zijn voorschriften niet voldeden. Bij name worden P. Makenblijde en v.d. Tempel en P. Stalpaart en Tack genoemd zie hierover de brieven in Arch. aartsbisd. Utr. XIV, 55 en vv.. Als lid van den raad van het vicariaat van Utrecht onderteekende Kenniphovius de scheiding der colleges van Utrecht en Haarlem 1615. 3 Maart 1620 gaf de vicaris Phil. Rovenius hem den titel van kanunnik van St. Maarten te Utrecht. De kanunnikdijen waren in handen der Protestanten. Ten laatste nam hij ontslag om zijn ouderdom en wegens moeilijkheden met de haagsche
Katholleken, die zijn streng optreden tegen hun vrij en weelderig leven euvel opnamen. Hij vestigde zich te Diest. Volgens Val. Andreas en Foppens schreef hij een wederlegging van den heidelbergschen Catechismus en een traktaat over het vagevuur en de aflaten. Zijn naam komt niet voor in het Necrolog. Harlem.
Zie: Batavia sacra II, 239-240; Hist. episc. Ultraj. 431; Archief aartsbisd. Utr. I, 219, XI, 99, XII, 206, XX, 363; Bijdr. bisdom Haarlem I, 322, V, 451, VIII, 9, XVIII, 273; Foppens, Bibl. Belg. 263.
Fruytier