Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8

[Kasteele, Mr. Jacob Carel van de]

KASTEELE (Mr. Jacob Carel van de), geb. te 's Gravenhage 26 Maart 1780, overl. aldaar 1 Juli 1835, was de zoon van Mr. P.L. van de Kasteele, die volgt, en G.M. Craeyvanger.

Hij werd te Leiden als student ingeschreven 10 Sept. 1796 en promoveerde aldaar 7 Febr. 1801 in de rechten op een dissertatie De ultimis voluntatibus rite interprelandis.

Hij werd advocaat in den Haag en in 1808 advocaat-fiscaal bij het hoog gerechtshof aldaar. In 1811 werd hij advocaat-generaal (de fransche en later nederlandsche naam voor dezelfde betrekking). Bij de samenstelling van dat hof na onze bevrijding in 1814 werd hij daarin niet opgenomen, maar werd hij benoemd tot rijks advocaat.

Op 6 Oct. 1819 werd hij tot lid van den raad der stad 's Gravenhage gekozen en 9 Juli 1822 werd hij bij koninklijk besluit benoemd tot een van haar 4 burgemeesters. Toen het aantal burgemeesters op één teruggebracht werd, werd hij bij besluit van 8 Maart 1824 tot wethouder benoemd.

Op 6 Juli 1824 werd hij door de Staten van

[p. 948]

Holland tot lid der Tweede Kamer gekozen. Beide betrekkingen zoowel als dat van rijks advocaat bekleedde hij tot zijn overlijden.

Hij was evenals zijn vader dichter, waarvan o.a. getuigt het verdienstelijke Het 's Gravenhaagsche Bosch (den Haag en Amst. 1822). Verschillende gedichten van hem, verspreid in tijdschriften, zijn door zijn zoon Mr. P.L. van de Kasteele uitgegeven onder den titel Nagelaten gedichten, 2 dln. (Haag 1836).

Hij werd door Dr. Caspar Bax, rector van het haagsche gymnasium, na zijn dood gehuldigd in een latijnsche redevoering, getiteld Prolusio scholastica, uitgesproken 14 Sept. 1835 en in druk verschenen.

Hij huwde Machtilda Elisabeth Maria Jacoba van Bosvelt, bij wie hij 15 kinderen had, waarvan 13 bij zijn dood nog in leven waren.

Zijn portret is gelithografeerd door J.C. Elink Sterk.

Ramaer