ping van de nalatenschap van den dichter Sybrand Feitama (van moederszijde een achterkleinzoon van Isaäc Jacobsz Rooleeuw voornoemd) en bevindt zich thans in het ‘Kupferstichkabinett’ te Berlijn. Onzeker is of de teekening van een klauterenden knaap in de Albertina te Weenen aan Lambert Jacobsz moet worden toegeschreven. Geheel onzeker is dit met een penteekening van den Barmhartigen Samaritaan in het Prentenkabinet te Amsterdam, geteekend J. Lambert fec. 1625. Een roodkrijtteekening van Lambert Jacobsz, voorstellend de vlucht naar Egypte, wordt nog vermeld op de veiling-J. Roelofs (Amsterdam 1824), verschillende teekeningen op de veiling-Maria Feitama (weduwe van Jan van Vollenhoven en nicht van Sybrand Feitama voornoemd) te Amsterdam in 1794.
Als leerlingen van Lambert Jacobsz worden genoemd: Govert Flinck (dien hij van een reis naar de doopsgezinde gemeente te Kleef zou hebben meegebracht), Jacob Adriaanmz Backer (wiens vader sinds 1611 op den Nieuwendijk te Amsterdam woonde en evenals Lambert Jacobsz' vader dienaar was bij de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden aldaar (vgl. Wijnman, De afkomst van Jacob en Adriaan Backer in Oud- Holland, 1926) en Heere of Hero Junes (tot dusverre alleen bekend uit den inventaris van Lambert Jacobsz).
Uit het eerste huwelijk van Lambert Jacobsz met Aechtje Theunisdr. werden twee zoons geboren, Abraham en Jacob Lambertsz; beiden namen later, naar het huis waarin zij te Leiden woonden, den naam van den Tempel aan. Eerstgenoemde was de bekende schilder Abraham van den Tempel.
Een portret van Lambert Jacobsz werd volgens van Eynden in de verzameling der schilderportretjes, door den kunstschilder Jan Stolker nagelaten, gevonden.
Zie: Houbraken, Groote Schouburgh I (1718), 7, 126, II, 20, 47; [P. Rabus], Het leven van Dirk Rafelsz Kamphiuzen (1723), 37; Schijn-Maatschoen, Geschiedenis der Mennoniten (1743), i.v. Roscius; van Eynden en van der Willigen, Vaderlandsche schilderkunst I (1816), 50; Kramm, Leven en werken (1857/64), 787, 935; W. Eekhoff, De vrouw van Rembrandt (Leeuw. 1863), 39 e.v.; H. Havard, L' Art et les arlistes holl. II (1880); L.A. Rademaker, Didericus Camphuysen (1898), 111; Doopsgezinde Bijdragen 55e j. (1918), 107 e.v.: A. Bredius, Künstler-Invent. VII (1921), 231 e.v. en reg. i.v. (met repr.); H.L. Straat, Lambert Jacobsz schilder in De Vrije Fries, 28ste dl. (1925), 83 e.v. (met repr.); Thieme-Becker, Künstler-Lexikon XVIII, 259 i.v.; Kurt Bauch, Jacob Adriaensz Backer (1926), 16 e.v. en 69 e.v. (bevattende een catalogus der schilderijeu en teekeningen van Lambert Jacobsz met repr.); Jaarboek Amstelodamum 1928, 85, 86, 92: Vondel-editie van de Klerk, Sterck e.a., II, 397 en de oudere Vondel-literatuur; Wurzbach, Niederl. Künstler-Lexikon I (1906), 744; Oud- Holland (1919), 82; H.F. Wijnman, Nieuwe gegevens omtrent Lambert Jacobsz
in Oud- Holland 1930 (met repr.); de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Prot. Godgel. in Nederland IV, i.v. L. Jacobsz; mededeelingen van Dr. Kurt Bauch te Freiburg i.B.
Wijnman