[Huidekoper, Pieter]
HUIDEKOPER (Pieter), geb. te Amsterdam 31 Maart 1798, overl. aldaar 4 Juni 1852, was de tweede zoon van J. Huidekoper en G.M. Stinstra. Hij ging in de zaken zijns vaders en nam die na diens dood in 1835 over. In hetzelfde jaar werd hij tot lid van den raad der hoofdstad gekozen. Op 5 Juli 1838 werd hij door de Staten van Holland tot lid van de Tweede Kamer gekozen, maar hij nam deze benoeming niet aan.
Zijn medeleden kozen hem 1 Juni 1840 tot lid der Staten van Holland, in Nov. d.a.v. ging hij over naar de toen opgerichte Staten van Noord-Holland, en dezen kozen hem 14 Sept. 1841 in de plaats van zijn overleden broeder tot lid der Tweede Kamer.
Op 18 Jan. 1842 werd hij door den Koning Lenoemd tot burgemeester van Amsterdam. Hij nam met het oog op die benoeming op 1 Febr. d. a.v. ontslag als kamerlid.
Om gezondheidsredenen verzocht hij als burgemeester ontslag, dat hem 2 Nov. 1849 eervol verleend werd. Hij werd tegelijk benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Toen de nieuwe gemeentewet in Oct. 1851 werd ingevoerd, eindigde zijn lidmaatschap van den raad.
Er is wel geschreven, dat met zijn ontslag een nieuwe periode in het bestuur van Amsterdam Is ingegaan, doordat met de sleur werd gebroken, maar dit is onjuist, hoewel zijn toen slechts 31 jaren oude opvolger, Mr. G.C.J. van Reenen (dl. II, kol. 1176) een uitstekend man was. Huidekoper, die o.a. het onderzoek van de plannen voor het Noordzeekanaal opdroeg aan een commissie, waarvan de jonge W.A. Froger (dl. VII, Rol. 445) voorzitter