over naar de universiteit van Groningen, daar Franeker niet het jus promovendi had. Hij werd daar 15 Mrt. van dat jaar ingeschreven en trok in 1831 met de franeker en groninger flankeurs uit. Hij promoveerde te Groningen 29 Juni 1833 in de rechten op een dissertatie getiteld: De via ac ratione litigandi coram magistratu Romano in causis civilibus.
Hij vestigde zich als advocaat te Heerenveen en werd 16 Sept. 1838 benoemd tot rechter in de arrondissements-rechtbank te Sneek. Hij behoorde tot de vooruitstrevende liberalen en werd 27 Aug. 1850 in het kiesdistrict Sneek tot lid van de Tweede Kamer gekozen. Door de omkeering in de opinie van de meerderheid der kiezers ten gevolge van de Aprilbeweging werd hij 17 Mei 1853 niet herkozen, maar de omkeering in liberalen zin volgde snel, daar hij 13 Juni 1854 opnieuw gekozen werd.
Maar reeds ruim een jaar later, toen hij 13 Sept. 1855 tot schoolopziener benoemd was, was hij van oordeel, dat die beide betrekkingen niet behoorlijk tegelijk met het kamerlidmaatschap waargenomen konden worden, en zoo nam hij 5 Nov. 1855 als zoodanig ontslag.
Op 10 Mei 1860 werd hij benoemd tot lid van den Hoogen Raad en verhuisde hij naar 's Gravenhage. Hij bleef dit tot zijn overlijden.
Hij huwde 29 Juli 1840 Sytske Meijer, geb. in 1815, overl. 28 Oct. 1859, bij wie hij een zoon en een dochter had.
Ramaer