benoemd. Op 27 Apr. 1857 werd hij bij laatstgenoemde betrekking bovendien schoolopziener.
Hij was van strenge roomsch-katholieke beginselen en in zijn gemeente werd bij de 300-jarige herdenking der inneming van den Briel op 1 Apr. 1872 zoo goed als geen vlag gezien en onthield men zich van feestelijkheden. Hij is daarover zeer hard gevallen en vond het noodig, zijn houding in een brochure te verdedigen.
Na de invoering der lager-onderwijswet van 17 Aug. 1878 op 1 Nov. 1880 defungeerde hij als schoolopziener.
Hij werd wel wat laat, maar toch voor een krachtig man nog tijdig genoeg op 22 Oct. 1889 in het kiesdistrict Zevenaar tot lid der Provinciale Staten van Gelderland gekozen, en 9 Oct. 1894 volgde zijn verkiezing tot lid van Gedeputeerde Staten. Hij had op 23 Apr. te voren op verzoek eervol ontslag als burgemeester bekomen.
Op 27 Juni 1904 werd hij, daar hij bij zijn periodieke aftreding verzocht niet meer in aanmerking te komen, met ingang van Juli d.a.v. vervangen en daardoor verviel ook zijn lidmaatschap van Gedeputeerden.
Hij huwde 20 Oct. 1858 Oliviera Francisca Dorothea Maria baronesse van Dorth tot Medler, geb. 7 Apr. 1835, overl. 6 Juni 1869, en 6 Aug. 1878 Maria Eleonora Elisabeth Oliviera Wilhelmina baronesse van Dorth tot Medler, geb. 21 Febr. 1834, overl. 10 Juni 1893. Uit het eerste huwelijk had hij 4 zonen en 3 dochters. Een der zonen, Johannes Nepomucenus, verving hem in 1894 als burgemeester en in 1904 als lid der Staten, maar overleed voor hem 4 Mrt. 1906.
Hij schreef: Mijn gedrag bij gelegenheid van het feest van 1 April 1872 (Arnhem 1873).
Ramaer