[Houten, Josias van]
HOUTE(N) (Josias van) of van den Houte, geb. te Sluis in 1582, overl. te Zierikzee in Jan. 1623. Zijn vader was de predikant Gillis van den Houte (overl. 1594). Hij studeerde te Leiden in de godgeleerdheid en werd predikant te Renesse en Noordwelle in het begin van 1610. Toen Simon Ruytinck (dl. IV, kol. 1181-1183) op 3 Jan. 1621 te Londen overleed, werd hij voorgesteld als diens opvolger, maar hij vertrok nog in 1621 naar Zierikzee, waar hij is begraven. Hij is 20 April 1610 te Zierikzee gehuwd met Judith Jasonsdr. Oudejans, en na haar overlijden met Catharina Jans, wed. te Zierikzee, op 20 April 1621. Hij schreef: Korten wegh ofte catechismus. Voetius bezorgde daarvan een nieuwen druk die verscheen als: Biegt-boecxken der Christenen (Utr. (?) 1645). Op den titel staat: ‘Ende nu van nieuws uyt-ghegeven, oversien ende vermeerdert’. Deze uitgave is in 1649 te Utrecht verschenen: ‘voor de vierde reyse overzien en vermeerdert’ en aldaar in 1660: ‘den laetsten druck, vermeerdert met de uytghedruckte schriftuur-plaetsen’. Nog eens werd het werk herdrukt als: De boetvaardige Christen.... (Utr. en Amst. 1768) met bijvoeging ‘de derde druk’. Een uitgave van het werk is bovendien in 1689 bezorgd door Jacobus Koelman (dl. V, kol. 301-303) onder den titel: Spiegel der Wet.... Nu laatst veel verbeterd en vermeerderd, welke uitgave nog eens is herdrukt te Leiden in 1885. Nog is van hem bekend: De Christelycke Landman, verschenen in 1620. Wellicht is ook van zijn hand: Salomo,
d.i. Vermaninghe aen die Christenen die.... zich aen de syde van de genaemde Remonstranten houden tot vereeninghe mette openbare Ghereformeerde Kercken door I.V.H. (Rott. 1620).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 332-334: Kerkelijk Handboek (1909) Bijl. 144, 155; R. Arrenberg, Naamregister v. Nederd. boeken tot 1787, 252, 283, 550; Brinkman's Catalogus van boeken. enz. (1882-1891), 298, 474; A.C. Duker, Gisbertus Voetius III (Leid. 1914), 53, bijlagen, blz. 10-12; registers op dit werk, blz. 51, 168; A.F. Krull, Jacobus Koelman (Sneek 1901), 275-278, 350.
Knipscheer