[Houten, Frederik van]
HOUTEN (Frederik van), geb. te Hoorn 11 Jan. 1662, overl. te Middelburg 2 April 1711. Zijn ouders waren Frederik Zegersen en Neeltie Jacobs Beeck. Hij studeerde te Leiden en te Utrecht in de geneeskunde en de godgeleerdheid (?) en werd predikant te Oudega c.a. in Juli 1697 na een verblijf te Emden, waar hij geneesheer en ‘avondprediker’ was in de Franciscaner kerk. Eén jaar was hij daarna predikant te Kaag geweest. Op 3 Dec. 1702 is hij te Middelburg bevestigd. Zijn ambtgenoot P. Immens (dl. III, kol. 631-633) hield een lijkrede op hem, die verschenen is als De zaligheid der dooden (Dordr. 1712). Hij was een Coccejaan. Na zijn dood verscheen van hem: Geestelijk houwelijks verzoek van Vorst Messias aan de kerke.... (Middelb. 1712; 3de dr. Amst. 1715; 4e dr. Amst. 1739; 5de dr. Amst. 1749); Gheestelijke gedichten en gezangen.... (Amst. 1715; 2e dr. ald. 1733; 3e dr. ald. 1745); Het weergaloos grootgoedt.... (Dordr. 1725); De gekruiste Christus.... (Utr. 1837); Christus' zegepraal over dood en graf (Amst. 1837); Ordre en regel van eens Christens leven.... (Dordr. 1725); Verscheidene betamelijke pligten.... (Leeuw. 1836); De zielverquickende raad voor een verlegen zondaar.... (Amst. 1725; 2e dr. 1749; 3e en 4e dr. Utr. 1764 en 1773); wellicht ook: Eene nedergebogene en met God worstelende ziel....
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 330-332; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 126, (1909) Bijl. 139, (1911) Bijl. 177; Noordbeek en Mourik, Naam-rol der godgel. schrijvers (Amst. 1752), 521, register in vocibus F. van Houten en P. Immenes; R. Arrenberg, Naamregister van Nederd. boeken tot 1787, 252; Alphab. naamlijst van boeken enz. 1833-1849 (Amst. 1858), 311; J.I. van Doorninck, Bibliotheek van Ned. anonymen en pseudronymen ('s Grav. en Utrecht 1870), no. 3435, 6074.
Knipscheer