Amst. 1769, m. kunstpl. van Fokke); G. Faernus, Fabelen (Amst. 1718, 1746); Oratio Funebr. in Did. Hoeufft (Dordr. 1695): ook een Elegie afzonderlijk gedrukt en in Poem. p. 366; C. Nepos c. notis D.H. per secundas curas auctioribus (Amst. 1706; Ultraj. 1780); Terentii Comoediae (Amst. 1699; Lond. 1702) cum locis Terentii ipsius parallelis et indice formularum s. phrasium uberrimo cúra D.H. (Amst. 1718, 4o en 8o); Phaedri, Augusti Liberti, Fabularum Aesopiarum Libri V Nolis illustravil in usum serenissimi principis Nassauii D.H..... Amst. 1699, 1701, 1718, 4o en 8o, Dordr. 1773); Nieuw Woordenboek der Nederd. en Lat. Taal (Amst., Dordr. 1704; Amst 1709, 1729; Amst., 's Gravenh., Leyden, 1756; Amst. 1771); opgesteld door S. Hannot, maar door v. H. ‘van veele misstellingen en andere vlekken gezuivert, ook met veele woorden en spreekwijzen merkelijk vermeerdert en verrijkt’; Beginselen of Kort begrip der Reederykkunst (Amst. 1725, na zijn dood door Vlaming uitgegeven); Beschrijving der Heidensche Goden en Godinnen (Amst. 1715, 3e dr. 's Gravenhage 1761); Carmina (Amst. 1682, 1697, 1700, F. Halma. Rott. 1700); Poëm. lib. XI ed. altera priori multo auctior, m. portr. (Amst. 1728); Gedichten (Amst. 1697, 4o); Aanmerkingen over de geslachten der zelfst. naanmw. len dienste der taallievenden tot eene proeve opgesteld (Amst., 1700; ze dr. 1710; 3e dr. 1725), onder den titel;
Lijst der gebruiklijke Zelfstandige Naamwoorden door hunne geslachten beleekent (4e dr. 1733, met Bijvoegsels door Ger. Outhof; 5e dr. met Aanteekeningen van Adr. Kluit; 6e dr. 1785); Groot algemeen hist. geogr. geneal. en oordeelk. woordenboek, onder zijn toezicht begonnen en voortgezet door J.L. Schuer (Leiden 1725-33).
Door hem werden de gedichten van Broekhuizen (in 1711 de latijnsche, in 1712 de hollandsche gedichten), Antonides van der Goes (1714), Dullaert (1719), Oudaen (1712) met levensberichten uitgegeven. Verder bezorgde hij een uitgaaf van de Decker' s Rymoeffeningen, Vondel' s Treurspelen en Hooft's Mengelwerken. Hij schreef ook een woord aan den lezer bij den 5en druk van J. Nijloë, Aanleiding tot de Nederduitsche taal, Horatius Flaccus, Dichtlkunst op onze tijden en zeden gepast door A. Pels (3e dr. 1705), J. Oudaen's Aanmerkingen over Q. Horatius Flaccus Dichtkunst door A. Pets (Amst. 1713).
Van Hoogstraten's beeltenis komt voor op een te zijner eere geslagen penningplaat, terwijl verder P. Schenk en A. Boonen, de eerste zelfs tweemaal, zijn portret schilderden. Van alle drie bestaan zwarte kunstprenten, voor welke J. Broekbuyzen als onderschrift latijnsche verzen vervaardigde. Verder gegraveerde portretten door P. van Gunst naar A. Boonen, door J. Houbraken en J. Wandelaar. Een portret in miniatuur door A. van Halen in het Panpoeticon Batavum in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zie: Th. Nolen, lets over David van Hoogstralen en de letterkundige twisten van zijn tijd (Rott. 1886); te Winkel, Ontwikkelingsgang, 2e dr. IV, 440, 472; V, 6, 8, 9, 10, 59, 79 en volgg. 90, 94, 98, 101-103, 105, 108, 138, 150, 427; P. Hofman Peerlkamp, De poëtis Latinis Nederlandiarum, 476 en volgg.; E.F. Kossmann, Nieuwe bijdr. gesch. ned. tooneel (1915), 31-69; Frederiks en van den Branden, Biografisch woordenboek der noord- en zuidnederlandsche letterkunde; A.G. van Hamel, François Hoogstraten in Rotterdamsch Jaarboekje 1921; H.C.H. Moquette, Catalogus