[Hooft, Jan Gerritsz.]
HOOFT (Jan Gerritsz.), geb. te Amsterdam omstreeks 1584, begr. aldaar in de Oude Kerk 28 Jan. 1644. Hij behoorde tot den doopsgezinden tak van het bekende geslacht van dien naam en was een zoon van den koopman Gerrit Pietersz Hooft (geb. omstreeks 1551, begr. te Amsterdam in de Nieuwe Kerk 15 Dec. 1600) en Neeltje Jansdr. Grauwert. In zijn woonplaats Amsterdam was hij een vermogend koopman (zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 70.000); in 1629 vindt men hem vermeld als directeur van den Levantschen handel. Met Vondel moet hij bevriend geweest zijn: evenals deze was hij voogd over de kinderen van Clementia van den Vondel, terwijl hij gedurende dezelfde jaren als Vondel dienaar was bij de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden (1616-1620). Ook behoorde hij met Jan Theunisz. (zie art.), Vondel, Rutger Willemsz., Jacob Aertsz Colom e.a. tot de weinige medestanders van Nittert Obbesz (zie art.) bij diens strijd met de overige waterlandsche leeraren (1625-26); 8 Jan. 1634 verzoende hij zich evenwel wederom met zijn geloofsgenooten, waarin hij spoedig door Jan Theunisz, werd gevolgd. In 1628 requestreerde hij nog met vele anderen aan den amsterdamschen magistraat ten gunste van de vrijheid van godsdienstoefening voor de Remonstranten.
Den 8sten Mei 1609 kocht hij te Amsterdam een huis op het Singel buiten de Haarlemmerpoort, hetgeen hij blijkbaar in 1631 nog bewoonde (Singel vlak bij de Roomolenstraat); zijn begraafacte geeft als woonplaats op ‘oumannenhuys borghwal in nommer seven’.
Jan Gerritsz. Hooft was den 21sten Sept. 1606 te Amsterdam ondertrouwd met Marretje Jansdr. (geb. omstr. 1584, begr. te Amsterdam in de Oude Kerk 10 Juni 1654), een dochter van den lakenkooper Jan Martsz. en Aal Jansdr. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, w.o. een zoon Jan Jansz Hooft, die, volgens Pieter de Graeff, tegen den wil van