Hemel op aarde (Amst. 1703; 2e dr. Amst. 1704), en nadat een onbekende Redenkundige aanmerkingen en opheldering.... (Zwolle 1704) daartegen had geschreven: Brief aan Van Leenhof wegens de Redenkundige aanmerkingen.... (Amst. 1704); en wederom na een Kort antwoord hierop zijn Wederantwoord op het Korte antwoord (Amst. 1704); Korte verhandeling van de wettige blijdschap en droefheyd.... (Amst. 1704);
Vierde briev aan F. van L. (Amst. 1704); Vijfde briev.... (Amst. 1704); Noodige aantelceninge, voorgesteld aan F.v.L..... (Amst. 1705); Handelingen van de synode van Noord- Holland in saake F.v.L. (Amst. 1706), en andere geschriften. Willem Deurhoff (kol. 382) bestreed-hij in: Deurhoffs hardnekkigheit en verlegenheit in het bemantelen van zijn heillooze gevoelens (Amst. 1707). Tegen J. d'Outrein's De Sendbrief van Paulus aan de Hebreen ontledel, uilgebried en verklaard (in vier deelen; Amst. 1711-1715) (dl. II, kol. 1048-1050) gaf hij uit: Het hoogepriesterschap van Christus, naar de ordeninge van Melchizedek.... (Amst. 1712), en na eenige briefwisseling en twee tegenschriften: De Messias verheerlikt aan des Heeren regterhand.... over Ps. 110 (Amst. 1714), weldra gevolgd door: Antwoord op het ongegronde klaagschrivt.... (Amst. 1714).
Zijn hoogleeraarsambt aanvaardde hij met een Oratio de mysterio primi et secundi Adami (Lugd. Bat. 1714), ook vertaald in het Hollandsch verschenen, met zijn afscheidsrede van Amsterdam op 21 Oct. 1714 (Amst. 1715); herdrukt in 1737 achter zijn: Christus' afkomst uit David. Daarna volgde: Oratio de necessaria ad recte interpretandam Scripturam antiquitatum Hebraicarum cognitione (Lugd. Bat. 1721; 2de dr. in de Dissertationes historicae Lugd. Bat. 1738), in het Hollandsch verschenen als: Over de noodzakelijke kennis der Hebreeusche Oudiheden.... (Leid. 1721; herdrukt achter den 3den dr. van Christus' afkomst uit David).
Twee malen was hij rector-magnificus. In 1721 was bij het afscheid zijn oratie: De theologiae propheticae usu ac necessitate (Lugd. Bat. 1721), vertaald door zijn zoon als: Redenvoering over de noodzakelijkheit en het gedurig gebruik der prophetische Godtgeleertheit (Leid. 1721; herdrukt achter den 3den dr. van Christus' afkomst uit David) (zie boven). Op het eerste eeuwfeest na de shiting van de dordische synode op 29 Mei 1619 schreef hij met J. v. Marck en F. Fabricius (dl. III, kol. 380-382): Festivitas secularis anni 1719 (Lugd. Bat. 1719), vertaald als: Eeuwvreugde van het jaar 1719 (Leid. 1719).
Over zijn strijd met prof. A. Driessen te Groningen in; ake Jacobus Wittichius, vlg. dl. IV, kol. 525-529). Nog enkele andere geschriften verschenen van zijn hand; ook na zijn dood. Een drietal Dissertationes historicae: de creatione mundi, de situ Edenis en de Llngua primaeva (Lugd. Bat. 1738); worden herdruckt in 1739 en in 1752. Na zijn dood verscheen: Verklaaring van eenige versen uit het te hoofdstuk uit den brief aan de Romeinen (1742), waarvan Buchner een verklaring gaf: Redenkundige en schriftmatige verhandeling over de tweemaal gestuvenen.... Bovendien: Rhetorica ecclesiastica, in usum auditorii domestici consumpta (Lugd. Bat. 1742) en Brieven over gewichtige onderwerpen aan Nicolaas Witsen (Leid. 1744).
Zijn portret geschilderd door A. Boonen, waarnaar een gravure van P. van Gunst, bevindt zich bij den heer H.C. van den Honert te Baarn. Een in 1736 geschilderd portret door H. van der Mij, waarnaar een gravure van J. Houbraken, is in de universiteit te Leiden Zijn portret werd nog gegra-