(Amst. 1726). Van den Honert antwoordde met: Antwoord aan de heeren J.D. en K.W..... (Leid. 1726). Van doopsgezinde zijde verscheen tegen hem van G. de Wind, leeraar te Middelburg: Verhandeling van Gods algemeene genade (Amst. 1728), waar zijn gereformeerde ambtgenoot G. van Hemert te Middelburg op volgen liet: G. de Wind uit zijne verhandeling van Gods algemeene genade ontmaskert.... Vooraf gaat een berigt wegens de doopsgezinden en der zelver Leere (Middelb. 1730). Zijn oratie te Utrecht in 1727 luidde: Oratio de divinis nuptiis sive de Jesu Christi et ecclesiae matrimonio (Lugd. Bat. 1727), herdrukt achter den 2den druk van Institutiones theologiae typicae (1738), vert. door A. Stochius als: Over het geestelijk huwelijk of het trouwverbont van Christus en de kerk, uitgegeven met zijn Twee kerkelijke redenvoeringen.... te Haerlem (Haerl. 1728). Toen hij in 1732 ook het onderwijs in de kerkgeschiedenis aanving, verscheen zijn Oratio de historia ecclesiastica theologis maxime necessaria, gedrukt achter de Institutiones theologicae didacticoetenchticae (Lugd.-Bat. 1735), en verschenen in de Derde verzameting van heilige mengelstoffen (1747) als Inwijdings-redevoering over Kerkelijke geschiedenis der godtgeleerde ten hoogste noodzakelijk. Te Utrecht gaf hij ook uit: Institutiones theologiae, embleematicae et propheticae in usum auditorii domestici conscriptae (Lugd. Bat. 1730; 2de dr. Utr. 1738; zie boven), door A. Stochius vertaald als: Leerstukken der voorbeeldige, zinnebeeldige en prophetische Godtgeleertheit.... (Leid. 1732). Te Leiden verscheen zijn eerste rede als:
Oratio de regeneratione sive de natis ex connubio Christi cum ecclesia liberis (Lugd. Bat. 1734), herdr. in Institutiones theologiae didactico-elenchticae (1735), door A. Stochius vert als: Over de wedergeboorte..., in minder dan vijf maanden vier malen herdrukt (Leid. en Utr. 1734), ook opgenomen in Derde Verzameling van heilige mengelstoffen (1747).
Hij schreef bovendien nog veel in polemiek met de luthersche predikanten J. Mulder en Th. de Hartogh, tegen den nijkerkschen predikant G. Kuypers, en vooral tegen Socinianen en Johannes Stinstra. Het was een veelbewogen en werkzaam leven. Lulofs herdacht hem in een Oratio funebris.... (Lugd. Bat. 1758), vert. als: Lijkrede over Johan van den Honert (Leid. 1758, twee drukken). Ook verscheen van A. van Hardeveldt: Lijkzangen op het afsterven van Johan van der Honert (Leid. 1758).
Zijn portret, geschilderd door H. van der Mij in 1738, bevindt zich in de universiteit te Leiden, hier aar graveerde J. Houbraken en lithografeerde L. Springer. Drie andere geschilderde portretten door onbekende kunstenaars zijn te Baarn bij den heer H.C. van den Honert, te Landsmeer bij Dr. van Nooten en in de uni ver iteit te Utrecht. Een gegraveerd portret nor door J.M. Bernigeroth en in zwarte kunst door J. de Groot.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 232-246 (alwaar een zoo volledig
mogelijke bibliografie van al zijn werken); Catalogus der werken over de Doopsgez. en hunne gesch. in de Biblith. der Ver. Doopsgez. Gem. te Amsterdam (Amst. 1919), 208, 218; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 127, 1908 Bijl. 113, 116.
Knipscheer