[Hinlopen, Ferdinand Cornelis]
HINLOPEN (Ferdinand Cornelis), geb. te Utrecht 5 Febr. 1803, overl. te Beek 6 Febr. 1890. Hij was de zoon van Jacob Hinlopen (1779-1817) en Henriette Margaretha Wittewaal van Stoetwegen (1779-1834), kleinzoon van Jelmer Hinlopen, achterkleinzoon van Jacobus Hinlopen, die beiden volgen. Hij studeerde te Utrecht, werd predikant te Roon en Pendrecht 28 Oct. 1827, te Beek (bij Nijmegen) 2 Mei 1830, te Haarlem 6 Oct. 1839; emeritus 1 Jan. 1868. Daarna woonde hij te Beek. Gehuwd met Dana Maria van Outhoorn 23 April 1828 (geb. te Utrecht 15 Oct. 1803, overl. te Beek 29 Oct. 1879), had hij acht kinderen.
Hij schreef: Feestrede ter viering van het 50-jarig bestaan der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen (Nijm. 1835); De Heer Jezus in het sterfhuis (Haarl. 1848); Een woord bij het houden van bidstonden (Haarl. 1849); De uitvinding der boekdrukkunst eene oorzaak van Godverheerlijking (Haarlem 1856); (met J.C. de Leeuw) De 18e Juny 1856 en de 28e Juny 1857 in den Anna-Paulownapolder (Haarl. 1858), waarin een beknopte schets van de stichting der Herv. gemeente aldaar door J.C. de Leeuw; Hinlopens laatste toespraak (te Haarlem 29 Dec. 1867) (Haarl. 1868). Ook schreef hij in het Christelijk Album.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Prot. Godgel. in Ned. IV, 41 v.; Kerkelijk Handboek (1903) Bijl. 117, (1907) Bijl. 151, (1908) Bijl. 117.
Knipscheer