[Heeckeren van Nettelhorst, jhr. Evert Christiaan Carel Willem van]
HEECKEREN VAN NETTELHORST (jhr. Evert Christiaan Carel Willem van), heer van Nettelhorst, Batinge en Clooster, geb. op het kasteei Nettelhorst (Laren, Gelderland) 30 Aug., ged. te Lochem 6 Sept. 1744, overl. aldaar 9 Sept. 1816. zoon van Adolph Jacob Hendrik, heer v. Nettelhorst, Batinge, Clooster, Overlaar en de Heest, en van Petronella Reiniera van Lintelo, vrouwe van Overlaar en de Heest.
Hij werd 26 Sept. 1763 te Harderwijk ingeschreven als student in de rechten, werd burgemeester van Lochem en van Groenloo en in de ridderschap van Zutphen beschreven 9 Aug. 1766. Hij werd als zoodanig extraord. gedeputeerde van dat quartier. gecommitt in de Generaliteitsrekenkamer wegens Gelderland, in 1781 in de admiraliteit van Friesland, later in die van de Maze, in de West Ind. Comp. en ter Staten-Generaal. Om zijn prinsgezindheid werd hij in 1795 uit al zijn bedieningen. ontzet en zijn bezittingen onder sequester gebracht. Hij bezocht met zijn broeder F.J.W.R. v. H. heer van Overlaar heimelijk den erfprins te lingen, kreeg daar kennis van de pogingen door van Heeckeren van Suideras om een opstand te bewerkstelligen, maar hij heeft hieraan geen deel genomen. Hij bleef zoowel onder de Bataafsche Republiek als onder het koninkrijk Holland ambteloos, maar onder de fransche overheersching was hij lid van den arrondissements-raad van Zutphen. In 1814 maakte hij deel uit van de notabelen, die een grondwet zouden helpen aannemen, werd 28 Aug. 1814 benoemd in de ridderschap van Gelderland en lid der Prov. Staten van dat gewest.
Hij huwde te Echteld 30 Aug. 1781 Henriëtta Seyna van Wassenaer (1753-1832), dochter van Willem, luit-admiraal van Holland, en van Johanna Wilda van Wijhe, vrouwe van Echteld. Uit dit huwelijk sproten 8 kinderen