Hij werd 18 Sept. 1792 te Leiden als student in de rechten ingeschreven. Als prinsgezinde week hij in 1795 buitenslands, doch keerde later op zijn goederen terug. 28 Aug. 1814 werd hij in de ridderschap van Gelderland benoemd. In 1814 was hij met zijn zwager J.C.E. graaf van Lijnden (dl. VII, kol. 797) mede-commissaris voor de provincie Gelderland, werd lid der Tweede Kamer en districts-commissaris (hoofdschout) van Doesburg. In 1825, staatsraad zijnde, volgde hij zijn genoemden zwager van Lijnden als gouverneur van Gelderland op, welk ambt hij tot 1846 met eere bekleedde, in welk jaar hij op zijn verzoek eervol werd ontslagen en benoemd werd tot minister van Staat.
Hij huwde te Oldenburg 1 Oct. 1800 jkvr. Sara Geertruida Agatha van Pabst, vrouwe van Bingerden (1774-1866), dochter van jhr. Johan Maurits v. P. heer van Bingerden, vrijheer van Wolfsweerd, en van Sara Agatha des H.R.R. barones Hop. Uit dit huwelijk sproten 8 kinderen, o.a. Mr. Willem, als ouddirecteur van het Kabinet des Konings en oudminister van buitenlandsche zaken in 1914 op ruim 98-jarigen leeftijd overleden.
Zie: Nederl. Adelsboek (1925), 183, 184; Herald. Bibl. (1882), 101; Wapenheraul VIII, 463.
Regt