[Heeckeren, Evert van (4)]
HEECKEREN (Evert van) (4), of Everhard van H., heer van Nettelhorst, Enghuizen en Barlham, gedoopt te Lochem 14 Febr. 1613, overl. te Zutphen en in de Gr. of St. Walburgskerk begr. 23 April 1680, zoon van Walraven (1), die volgt, en van diens tweede vrouw Walburg van Lynden.
Hij ontving 14 Dec. 1629 de survivance van het door zijn vader bekleede landdrostambt van de Graafschap Zutphen en werd 14 Juni 1637 in de ridderschap van Zutphen beschreven. Wegens Gelderland 14 Juli 1637 gecommitteerd ter admiraliteit van Amsterdam en 21 Nov. 1638 ter generaliteits-rekenkamer. Hij aanvaardde het landdrostambt in Nov. 1645 en wilde ook het voorzitterschap van de ridderschap aanvaarden, maar kwam hierdoor in botsing met den scholtus binnen en buiten Lochem, Eck, die beweerde dat aan hem als oudste der ridders dit recht toekwam. Deze werd in zijn beweringen gesteund door Alexander van der Capellen, van ouds de tegenstander zijns vaders. De zaak voor het Hof van Gelderland gebracht, besloot het Hof na eenige weifeling, dat de landdrost wegens zijn ambt tevens voorzitter der ridderschap zijn zou. Nieuwe verschillen rezen over de vraag, wie als gedeputeerde zou opvolgen: van Haeften van Verwolde of Evert van H. Alexander v.d. C., die deze zaak uitvoerig beschrijft, komt tot de conclusie dat E.v.H. door invloed van Torck van Rosendael, oom van Everts vrouw, tot dat ambt verkozen werd. Mogelijk is dit ongetwijfeld, te meer daar Evert's vrouw ons als zeer heerschzuchtig wordt afgeschilderd en zij dan haar familielid wel tot medewerking zal hebben overgehaald. In Januari 1651 werd hij met Alexander van der Capellen afgevaardigd naar de Groote Vergadering te 's Gravenhage, waar zij zich deden kennen als voorstanders van het stadhouderschap en het kapitein-generaalschap, doch zij zagen hun voorstellen dienaangaande verworpen. In 1658 werd Evert van H. extraordinair raad in het Hof van Gelderland en in 1671 extraord. gecommitteerde ter Staten-Generaal; te voren in 1670 had hij de survivance van het landdrostambt voor zijn zoon Walraven weten te bewerken. In 1672 gaf hij een blijk van flauwhartigheid door met de meeste anderen de stad
Zutphen, na de eerste opeisching door Lodewijk XIV, terstond aan den vijand over te geven; zelfs bewerkte zijn vrouw de echtgenoote van Jan Coulman, hoofdman der burgerij, die door zijn kloekmoedigheid en mannelijke taal de overgave trachtte te verhinderen. Evert moest het nog beleven vier zoons door den dood te verliezen, waarvan er drie in dienst van den lande het leven lieten. Voor hem en zijn