vooral wanneer die in Engeland moesten geschieden, zeer kostbaar.
Op 8 Juni 1843 werd van Hasselt benoemd tot burgemeester en secretaris van Kamperveen. Op 3 Sept. 1850 werd hij in het kiesdistrict Kampen gekozen tot lid der provinciale Staten van Overijsel. Op 18 Jan. 1852 werd hem bij genoemd burgemeesterschap ook nog dat van Zalk en Veekaten opgedragen, terwijl de raad van laatstgenoemde gemeente hem 11 Febr. d.a.v. tot zijn secretaris koos. Op 27 Febr. 1861 kozen zijn medeleden in de Staten hem tot lid van Gedeputeerde Staten. Hij verkreeg toen eervol ontslag als burgemeester en secretaris.
Daar het met den stoombootdienst slecht bleef gaan, richtte van Hasselt omstreeks 1870 een steenfabriek op de Nateers onder IJselmuiden, een hooiperserij en een kassierskantoor te Kampen op: deze zaken gingen beter dan de stoombootdienst, welks liquidatie tegelijk met den verkoop der stoombooten niet lang daarna plaats had. Omstreeks 1880 gaf hij zijn verschillende zaken over aan zijn beide zoons, die deze onder de firma Gebrs. van Hasselt voortzetten. De derde zoon en de dochter overleden voor hem. Hij erfde de buitenplaats Wittenstein onder Kamperveen en heeft daar met zeer veel vrucht den landbouw beoefend.
Hij werd 28 Aug. 1866 benoemd tot lid van den raad van den waterstaat ter beoordeeling der plannen van Beijerinck (dl. I, kol. 334) tot droogmaking van het zuidelijk deel der Zuiderzee, 4 Mei 1870 tot lid der Staatscommissie, ingesteld met hetzelfde doel en 21 Apr. 1878 tot lid der commissie tot onderzoek hoe het Zwolsche Diep te verbeteren ware.
Hij huwde 15 Juni 1843 Henriëtta Johanna Jordens, geb. 3 Juni 1820, overl. 11 Apr. 1885. Zij stierf aan dezelfde ziekte als hij, longontsteking, op den dag dat hij begraven werd. Zij hadden 3 zonen en een dochter.
Ramaer