Dit laatste hing samen met De Geusen en gaf aan, hoe hij dit werk beschouwd wilde hebben. Zijn uitvoerige Nieuwjaarsbrief van 31 Dec. 1777, aan zijn jongsten in 1758 geboren zoon, is van politieke en krijgskundige strekking. Uitgaande van een fransch stukje, La boite de Pandore, deel uitmakende van het Theâtre de la Foire van Lesage en d'Orneval (1721), schreef van Haren tegen het eind van zijn leven (1778) een geestig en vermakelijk spelletje, Pietje en Agnietje of de doos van Pandora ter gelegenheid van het naderend tweede eeuwfeest van de Unie van Utrecht. De grondgedachte ervan is: Nederland groot geworden door rechtvaardigheid, eenvoud van zeden en goede trouw, is aan het kwijnen gegaan door zucht naar weelde, trouweloosheid en geweld. Hooger zegen is alleen te wachten, indien allen te zamen terugrkeeren tot de oorspronkelijke dingen, die de nationale grootheid deden ontstaan. Hij wist dit te leeren in den vorm van luchtige luim en scherts. Van het fransche stukje nam hij slechts weinig over. Bilderdijk prees dit werkje zeer terecht. Van Haren gaf het anoniem uit en niet bij zijn gewonen uitgever (Clement in Zwolle). In zijn Proeve van eene nationale zedelijke leerrede, gedacht hij op een meer ernstige wijze de stichting der Utrechtsche Unie.
Zijn werk sloot zich niet aan bij dat van zijn tijdgeenooten hier in Holland; hij volgde zijn eigen weg, zij het dan ook hoofdzakelijk in den geest van het fransche classicisme. Hij is een hoekige, sterk sprekende figuur met rijke, veelzijdige kennis, hartstochtelijk bij uiterlijke kalmte en oudhollandsche deftigheid; hij had niet enkel boekenkennis, hij kende ook het leven. Mocht er inderdaad een vlek zijn geweest in zijn eigen leven, hij heeft die uitgewischt door zijn nobele houding daarna.
De dichterlijke werken van de gebroeders van Haren zijn uitgegeven door Jer. de Vries, Amsterd. 1824-26; Leven en werken van W. en O.Z. van Haren door J. van Vloten (Dev. 1871-4). Een omwerking van De Geusen gaven Bilderdijk en Feith, De Geusen, Vaderlandsch dichtstuk (Amst. 1785).
Zijn portret geschilderd door een onbekend kunstenaar is op het stadhuis te Aken, een ander anoniem portret bij de familie von Hohenlohe Langenburg in Bohemen, dit laatste werd gegraveerd door P. Velijn; voorts een lithografie door H.J. Backer.
Zie: J.H. Halbertsma, Het geslacht der van Harens (Dev. 1829) en Letterkundige Naoogst (1845) II, 427 vlg.; J.I.D. Nepveu, Bijdrage tot het leven van Onno Zwier van Haren (1868); C. Busken Huet, De van Harens in Litt. Fantasieën VI; J.A.F.L. van Heeckeren, De weduwe van Onno Zwier van Haren in Gids 1875, III, 493; H.J. Polak, De gebroeders van Haren in diens Studiën (Zutpben 1888); H.E. Moltzer, Hareniana (Gron. 1876); D.C. Nijhoff, De hertog van Brunswijk; W.H. de Beaufort, De hertog van Brunswijk in diens Geschiedkundige Opstellen I, 184; Theod. Jorissen, Aan het Vaderland, eene studie (Amst. 1872); J.A.F.L. van Heeckeren, De Geuzen van O.Z. van Haren in Taal en Letteren IV, 347; Mijn gepasseerd leven (onbekend gedicht van eenen bekenden dichter) uitgeg, door J.H. Halbertsma (Dev. 1835): over Pietje en Agnietje zie Bilderdijk, Bijdrage tot de tooneelpoezie (Leiden 1823, 185); het fransche stuk La boite de Pandore in de uitg. der werken door J. van Vloten (493).
Voor de intrige-geschiedenis: Nederlandsche jaarboeken van Nov. 1762 en J. van Vloten,