[Goubau d'Hovorst, Melchior Joseph François Ghislain baron]
GOUBAU D'HOVORST (Melchior Joseph François Ghislain baron), geb. te Mechelen 14 Febr. 1757, overl. te 's Gravenhage 18 Jan. 1836, was de oudste zoon van C.H.J. Goubau en R.C. de Villegas. Hij studeerde te Leuven en werd daar in 1777 licencié en droit, werd in 1781 advocaat bij den grooten raad te Mechelen, in 1788 lid en rekestmeester van dien raad en in 1789 advocaatfiscaal bij dien raad. Hij was een aanhanger en bewonderaar van keizer Jozef II, en heeft zijn geheele leven dezelfde zeer liberale gevoelens op kerkelijk gebied beleden.
Hij vluchtte in 1794 voor de fransche legers naar Weenen en kwam daar in rechterlijke betrekkingen.
Toen België in de eerste helft van 1814 van de fransche overheersching bevrijd was, verhuisde Goubau naar Brussel, waar hij aan een der voorloopige departementen geëmployeerd werd. Na de vereeniging van België met de Noordelijke Nederlanden benoemde Willem I hem 16 Sept. 1815 tot directeur-generaal van den roomsch-katholieken eeredienst. Den Koning was geraden, den hoogen adel van België te vriend te houden, de meeste edellieden waren clericaal en wilden niet onder een protestantsch vorst dienen, het was vooral daarom, dat de Koning tot een vrijdenker zijn toevlucht nam.
Gedurende zijn geheele ministerschap is het de toeleg van Goubau geweest, het ultramontanisme tegen te werken. In het bijzonder achtte hij het gewenscht, de scholen minder onder den invloed der geestelijkheid te brengen, en daarom trachtte hij vooral zijn ambtgenoot, onder wien het onderwijs ressorteerde (van 19 Mrt. 1818 tot 1 Apr. 1824), Falck (dl. I, kol. 845), daarna tot 19 Juni 1825 de Coninck (dit deel, kol. 306), en vervolgens van Gobbelschroy, er toe te brengen, overal zooveel mogelijk gymnasia te stichten; hij meende, dat dan de kleine seminariën, die geheel onder de roomsche geestelijkheid stonden, langzamerhand zouden kunnen worden opgeheven. Dit doel be-