vele jaren na F.'s geboorte was de vader met deze vrouw, Agatha van Hillegom, getrouwd. Na afloop der zitting vervolgde v.A. Mart. tot in diens woning, waar deze den woesteling, die met het ontbloote zwaard hem te lijf wilde, slechts kon weg krijgen door de belofte den volgenden ochtend in een tweegevecht de zaak uit te maken. Zijn broer Willem, die weer in het land was, stelde zich voor de zaak voor zijn broer tot een vreedzaam einde te kunnen brengen. Zoodra F.v. Adrichem echter den bemiddelaar zag aankomen, stormde hij zoo onstuimig op hem los, dat Willem amper gelegenheid had met zijn oud geroest zijdgeweer een degenstoot af te weren. Daarbij had hij het ongeluk den ander in de rechterborst bij den schouder te treffen. Ontzield stortte de getroffene ter aarde. Tweegevechten waren tot voor kort in den Haag evenals in Frankrijk aan de orde van den dag geweest; om daaraan paal en perk te stellen waren de verbodsbepalingen nog pas zeer verzwaard, zoodat de ongelukkige begreep dat alleen een overhaaste vlucht hem van den dood kon redden. Het vonnis van het H.v.H. (10 Sept. 1654) luidde: Verbeurdverklaring van goederen met verbanning ten eeuwigen dage op straffe des doods bij terugkeer. Dank zij Martinus werd het eerste voorkomen; al werd die kwestie zelfs nog 18 jaar later te berde gebracht, is het tot uitvoering nooit gekomen. Wel werd beproefd de familie van den verslagene zachter te stemmen, maar noch deze, noch Mr. Nic. Dierhout, de schoonvader van F.v.A., zijn hiertoe ooit te bewegen geweest. Ook de tusschenkomst van invloedrijke mannen bleef vruchteloos. Na vele omzwervingen vestigde W. v.d. G. zich als ambteloos burger te Weenen (1659) en vond afleiding in de briefwisseling met zijn broers en vele vrienden en kennissen, waartoe o.a. behoorde de haagsche freule Wilhelmine de Hornes (van Hoorne), zuster van graaf
Jan van Hoorne, vrijheer van Batenburg, gouverneur van Grave, die een uitvoerige briefwisseling voerde met vrienden in verschillende europcesche landen om zich van de buitenlandsche politiek dier dagen op de hoogte te stellen, een onderwerp dat naar haar smaak in de courante novelles of loopmaren niet genoeg tot zijn recht kwam. Door zijn broers werd hij van alle gebeurtenissen tijdens het veelbewogen tijdperk van de Witt trouw onderricht. Gaarne stelde hij zich van zijn kant ter beschikking van hem aanbevolen doortrekkende Nederlanders, die steeds op zijn daadwerkelijken steun konden rekenen. Aan het keizerlijke hof stond hij hoog aangeschreven. Aartshertog Leopold o.a. belastte hem met den aankoop van een groote bezending curiositeiten en andere kostbare zaken. Ook voor politieke doeleinden werd van hem gebruik gemaakt. Zoo werd in 1664 door zijn tusschenkomst aan de leiders der buitenlandsche politiek te Weenen te kennen gegeven liever geen gezant naar de St.- Generaal te zenden met het doel hulptroepen van hen te verkrijgen, aangezien hierop geenszins zou ingegaan worden, hoe vriendelijk de ontvangst van den keizerlijken vertegenwoordiger ook zijn zou. In 1667 verzocht zijn broer hem om den ambassadeur der St.-Gen., graaf Maurits van Nassau den Braziliaan (1604-79) te gaan begroeten en ter zijde te staan. Ook met den franschen ambassadeur, graaf de Gremonville, stond hij op goeden voet en niet minder met dien der Hoogmogenden, Gerard Hamel Bruinincx, tot nu toe vertegenwoordiger der republiek te Frankfort, maar sedert 1669 naar het keizerlijk hof gezonden om goede vriendschap en nabuurschap met het duitsche rijk aan te kweeken en te bevestigen.
Al nam met de jaren de hartelijke genegenheid