[Goes, Mr. Martinus van der]
GOES (Mr. Martinus van der), broer van den voorgaande, geb. te 's Gravenhage 1609, overl. aldaar 1687. In 1625 ingeschreven als student in de letteren te Leiden, bezocht hij naar het voorbeeld zijner broers waarschijnlijk ook fransche hoogescholen, promoveerde ten slotte in de rechten en vestigde zich toen in zijn geboorteplaats als advocaat voor den Hove van Holland. Als zoodanig kreeg hij weldra een drukke rechtspraktijk; ook buiten zijn woonplaats werd hij door zijn grondige adviezen en welsprekende pleidooien bekend. Huishoudelijke zaken en het geheele vermogenbeheer liet hij over aan zijn broer Adriaan, bij wien hij, als zijnde ongehuwd, inwoonde in het huis in de Molenstraat (thans no. 26). In de bewaard gebleven correspondentie met hun broer Willem te Weenen komen weinig brieven van zijn hand voor. Toch was hij diep begaan met diens ongelukkig lot. Hij was de man welke in die treurige duelzaak zijn broer in rechten bijstond en de verzoekschriften aan het H.v.H. opstelde. Ook lag het niet aan hem, dat de familie van Adrichem onverzoenlijk is gebleven. Die correspondentie licht ons eenigszins in omtrent degenen, die zijn rechtskundigen bijstand behoefden. Don Emanuel Felix, prins van Portugal, zoon van Emanuel en van Emilia van Nassau, dochter van Prins Willem, roept zijn hulp in bij zijn sollicitatie naar een compagnie ruiterij (6 Jan. 1659). De spaansche ambassadeur, don Estevan de Gamarra, later wnd. landvoogd der spaansche Nederlanden, die het huis de Binkhorst gehuurd had ‘tot een vermaeckplaats’ en gedagvaard wordt voor het Hof om afstand te doen van de huur ten behoeve van den zwager van den raadpensionaris, vraagt zijn advies. Lodewijk van Nassau heer van Beverweerd heeft hem noodig voor een complainte aan de Lek en daartoe reist hij met Joh. de Witt en zes
leden der Staten v. Holl. naar de Alblasserwaard. Voor de markiezin der stad Bergen op Zoom, Maria Elizabeth gravin van 's Heerenberg, gehuwd met Eitel Friedrich prins van Hohenzollern, behartigt hij hare belangen in die stad. Ten behoeve van den heer van Rhoon en Pendrecht in een geschil met de grafelijkheid trekt hij naar Beierland om met de gemachtigden van de laatste ter plaatse advies te kunnen uitbrengen. Vooral de adellijke heeren van Mathenesse stelden onbeperkt vertrouwen in zijn onkreukbare trouw. Zelfs werd hij tot voogd benoemd van den onmondigen Gijsbrecht van M. Van innigen aard waren de vriendschapsbanden, die hem aan dit geslacht hechtten, en toen de genoemde Gijsbrecht in 1670 overleed, betreurde hij dit verlies diep. Met een groot legaat van vijf duizend gld. werd hij toen bedacht. Een jaar later stierf ook de erfgenaam Willem v. Mathenesse, met wien dit vermaarde geslacht is uitgestorven. In 1673 genoot hij de groote onderscheiding met Aarno ud van Beaumont, eersten raad en president van den Raad van Brabant, benoemd te worden tot executeur van de prinses-douairière Amalia van Solms (gest. 1675). Met dat alles had hij een zeer druk, ingespannen leven, waar nog bijkwam, dat hij vrij vaak ziek en lijdende was aan het graveel. Toch heeft hij nog den leeftijd van 78 jaar bereikt en is hij de langstlevende der drie broers geworden. Hij stierf ongehuwd. In de Kloosterkerk vond hij zijn laatste rustplaats.
Bartelds