[Goes, Mr. Adriaen van der]
GOES (Mr. Adriaen van der) geb. te 's Gravenhage 1619, gest. aldaar 1686, broer van Martinus en Willem, die volgen, jongste zoon van Mr. Adriaen, gest. 1632, advocaat voor den Hove van Holland, raad en rekenmeester van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik, en van Maria van Cromstrijen. In 1634 werd hij te Leiden als student in de letteren, in 1641 in de rechten ingeschreven, voltooide zijn studiën te Chartres (1643-44), Orleans (44), Bordeaux en Parijs. Evenals zijn broer Martinus vestigde hij zich als advocaat voor den Hove van Holland. Uit zijn drukke briefwisseling met zijn broer Willem te Weenen blijkt, dat hij in het bijzonder belast was met het beheer van het uitgestrekte landbezit der familie in de Bommelerwaard en in het Overmasche. Indijkingen, waterkeeringen, veestapel, oogst, bebouwing der akkers, tienden, vogelkooi en zalmvisscherij, alles wat met het landbouwbedrijf op hun gronden samenhing, schonk hij zijn voortdurende zorg. Het was een leven vol beslommeringen met weinig vrijen tijd, waarop dan nog beslag gelegd werd door de buitenlandsche correspondentie met genoemden broer, wiens herhaalde verzoeken om inlichtingen en opdrachten soms zeer tijdroovend waren. Ook het toezicht op de opvoeding der kinderen van hun overleden zuster Agatha, in leven gehuwd met Mr. Simon van Graswinckelte Delft, die zich vaak aan den drank te buiten ging, baarde hun veel zorgen. Herhaaldelijk hadden de beide broers, die bij elkaar woonden, buitenlandsche gasten te ontvangen, die onze republiek bezochten en die de weensche broerin hun hoede had aanbevolen. Zoo o.a. in 1670 graaf Stephan Nadasd en baron Zichy, welke heeren door hem naar de voornaamste steden der republiek geleid werden.
Al klaagde hij in zijn brieven weleens over een of ander gewestelijk plakkaat tegen de geestelijkheid (deze tak der familie was aan de roomsche kerk trouw gebleven) ‘toch legt hij niet een doorloopende ingenomenheid aan den dag met alles wat door geestelijken in zijn naaste omgeving gezegd werd, maar zeide weleens onbewimpeld en zonder omwegen zijn oordeel, al luidde dit soms minder vleiend voor degenen, die het betrof’ (Gonnet).
De herinnering aan deze drie gebroeders van der Goes, Martinus, Willem en Adriaan, verdient voor het nageslacht bewaard te blijven, daar hunne talrijke brieven een licht werpen op de intieme politieke geschiedenis van een roemrijk tijdperk in ons volksbestaan. De wederwaardigheden van naburige volken beleven wij er mede in. Hier is het niet een goedmoedig alledaagsch man als Coenraat Droste in wien zich de wereld afspiegelt en die ons het leven van zijn tijd geeft, zooals het zich oppervlakkig bezien aan de groote menigte voordeed, hier zijn het scherpzinnige rechtsgeleerden, die het vertrouwen genieten van de grooten der aarde, volkomen bevoegd tot het uitspreken van een welberaden, goed overwogen oordeel.
De oorspronkelijke brieven zijn afkomstig uit de St. Jacobus-parochie te 's Gravenhage. Omstreeks 1884 zijn ze door den toenmaligen pastoor Rioche aan het bisschoppelijk archief te Haarlem afgestaan, waar ze zich thans nog bevinden.
Op 46-jarigen leeftijd trouwde hij met Margaretha van Hogendorp (gest. eind Juni 1694), dochter van Gijsbert v.H. (zie art.) en Anna Duyst van Santen, ‘een dochter van den auditeur van Santen, welke familie tot Delft van de slechtste niet en is’. De drie broers hadden nog een halfbroer Lieven, die een zeer ziekelijk bestaan geleid heeft (gest. 1670) en een halfzuster Anna, gehuwd met Mr. Pieter de Bye.