[Gelder, Arend Hendrik van]
GELDER (Arend Hendrik van), geb. te Amsterdam 11 Jan. 1756, overl. ald. 18 Aug. 1819. Zijn ouders waren Arend van Gelder en Susanna Oortman. Reeds in 1773 werd hij doopsgezind predikant te Middelie c.a. In 1779 ging hij naar Westzaan-Zuid en nog in hetzelf de jaar naar Amsterdam, bij de gemeente der ‘Zonisten’. Een poging tot vereeniging van de doopsgezinde gemeente ‘het Lam’ en ‘de Toren’ mislukte in 1795, maar slaagde 22 April 1801. Hij was lid van het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en had groote liefde voor de natuur. Dit blijkt uit de volgende uitgaven: Redevoeringen over onderwerpen uit de natuurlijke historie, twee stukken (Amst. 1813 en 1816); Drie redevoeringen ter opening van de Algemeene Vergadering (in 1797, 1804, 1810); artikelen in Mengelingen en de Almanak, door het ‘Nut’ uitgegeven; bijdragen in Algemeene denkbeelden voor het nationaal onderwijs, en in Algemeen woordenboek van kunsten en wetenschappen van G. Nieuwenhuis.
Voorts is hij bekend om zijn bijdragen in den Grooten bundel, een gezangboek bij de godsdienstoefeningen in gebruik; ongeveer 25 liederen zijn van hem. Zijn Leerrede over ps. 118: 23-25.... (Amst. 1795) wordt niet geroemd. Eindelijk bewerkte hij een Naamlijst der doopsgez. gemeente en leeraren.... (Amst. 1815). Bij de oprichiting van de ‘Algemeene doopsgezinde sociëteit’ in 1811 was hij een der bestuurders.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Protest. Godgel. in Ned. III, 198 v.; Doopsgezinde Bijdragen 1869, 25.
Knipscheer