[Eversdijk, Jacobus]
EVERSDIJK (Jacobus), priester, geb. te Goes uit een voorname zeeuwsche familie, waarvan een tak katholiek bleef, overleed in zijn geboortestad 25 Nov. 1675. Zijn vader was Cornelis (1), kunstschilder (dl. III, kol. 365). Zijn broeder Willem (dl. III, kol. 372) werd schilder, zooals zijn vader. Jacob studeerde voor priester en behaalde den graad van baccalaureus in de theologie. Toen de pastoor voor het land buiten de stad Goes, Adr. Renesse van Wulp, een Zeeuw, 1652 plotseling overleed, werd hij opgevolgd door Jac. Eversdijk. Gedurende 12 jaar trok deze onvermoeid bij nacht en ontij naar de dorpen rond Goes, om in het geheim de Katholieken bij te staan en de H. Sacramenten toe te dienen. In de stad was hij nog de hulp van den pastoor J. Kuysten. In het huis zijns vaders, die zelf 1631 naar Antwerpen was verhuisd, werd 1635 op zolder een vergaderplaats ingericht voor de Katholieken. In 1644 werd geheel het huis er voor afgestaan. 13 Juli 1652 werd er een onderzoek ingesteld door den goeschen magistraat en het bevel gegeven alles af te breken. In Goes, dat lang katholiekgezind bleef, was de oogluiking zeer ruim. In 1656 was het voor de priesters weer rustig. Na den dood van pastoor J. Kuysten in 1664 ontstond er moeilijkheid over de opvolging tusschen J. Kemp, assistent van Kuysten, en Jac. Eversdijk. Er werd besloten dat beiden en de stad en het land zouden bedienen. Toen Kemp reeds het volgend jaar overleed, bezorgde Eversdijk voortaan alleen de stad tot aan zijn dood. Hij werd in de groote Magdalena-kerk begraven.
Zie: De Katholiek LXI (1872), 250; Archief aartsbisd. Utrecht XI, 172; Bijdr. bisdom Haarlem XXXV (1913), 320; Hist. episcop. Middelb., 52.
Fruytier