[Ese, Evert van der]
ESE (Evert van der), Everardus de Heze, wordt genoemd als een der stichters van het klooster Bethlehem bij Doetinchem, tusschen de jaren 1178 en 1182; bij die gelegenheid schonk hij een geheele hoeve in Gernere (thans Gaanderen, dorp in de gemeente Ambt-Doetinchem) (zie: Sloet, Oorkondenboek v. Gld., no. 395). Hij pachtte van zijn broeder Symon, proost van Emmerik, anderhalve mansus in Gaanderen, doch Symon's opvolger gaf die landerijen in 1218 aan het klooster Bethlehem in pacht, omdat Everardus zijn geldelijke verplichtingen dienaangaande zelden of nooit nakwam. Bij deze laatste verpachting stond een andere Everardus de Heze als getuige, maar de familieverhouding tusschen deze twee gelijknamige personen is niet bekend (zie als voren no. 449). Ridder zijnde, sluit hij in 1231 een vergelijk met het kapittel te Emmerik over een tiend te Hüthum (Dederich, bl. 602). Niet geheel onwaarschijnlijk is het dat hij identiek is met den in 1233 voorkomenden Everardus de Embrica, die met Conradus, Rudolphus en Stephanus, ridders, 31 Mei 1233 als getuigen voorkomen bij het verleenen van stadsrechten aan Emmerik, door Otto graaf van Gelre (Sloet, no. 563).
Everardus de Heze had o.m.a. een zoon Stephanus de Hese, die volgt.
Zie: W. de Haas, in Herald. Bibliotheek (1882), 12.
Regt