bedoelingen of zijn eigenbaat in den weg kon staan. Het noodlot wilde, dat de G.-G. als bezitter van het landgoed Laanhof, ook aan den weg van Jacatra, E. tot buurman had. Reeds vóór hij de hoogste sport op de ambtelijke ladder bereikt had, was het hem gelukt door successieven aankoop van 34 stukken land zijn eigen terrein een enorme uitbreiding te geven. Dat van den looier was tot zijn ergernis niet te koop. Dan was het den G.-G. Joan van Hoorn (1705-09) in dat opzicht heel wat gemakkelijker gegaan. De oude Erbervelt had al jaren lang het land Pondokbamboe, aan de Sontar gelegen, in bezit gehad en in cultuur gebracht. Zijn zoon had het ook reeds elf jaren ongestoord bezeten, totdat heemraden in 1708 hem, daar hij geen eigendomspapieren kon vertoonen, noodzaken wilden over al die jaren zeer hooge pacht te betalen, terwijl hem tegelijk het verdere bezit van het land werd ontzegd. Den eersten cisch had men wel is waar laten varen, maar het hoolddoel was bereikt. Het land maakte nl. één geheel uit met het terrein van van Hoorn. Deze zaak was op touw gezet onmiddellijk nadat Reykert Heere (zie aldaar), de latere protégé van Zwaardecroon, als secretaris van heemraden was opgetreden. Het is dus uiterst verklaarbaar, dat de gemoedsstemming van E. niet van de zonnigste was. Mon noemde hem een malcontent, een lastigen kerel, strooide uit, dat hij een echte Mohammedaan was, die zich had laten besnijden, en voegde er bij dat hij uiterst fanatiek was. Er heerschte in het jaar 1721 een onrust, een wantrouwen, een gevoel van onveiligheid in Batavia. Op 16 Aug. van dat jaar had een felle brand gewoed op de equipage-werf en wel onder zeer verdachte omstandigheden, die sterk aan kwaadwilligheid deden denken. Wat moest men beginnen bij een opstand of beleg, als scheepsbehoeften,
alleen uit Europa te bekomen, door vuur vernield waren. De oorzaken der ramp bleven even onnaspeurbaar als de daders. Op 31 October had een woeling onder de naburige Bantammers plaats, wat het onbehaaglijk gevoel nog verhoogde. Eindelijk werden op 26 December daaraanvolgende eenige voetzoekers op een der kruithuizen geworpen. Bij dit alles houde men rekening met het feit, dat onze voorouders in de indische hoofdstad leefden te midden van een talrijke niet altijd vredelievend gezinde slavenwereld, dat de troepenmacht vaak onvoldoende, een vloot dikwijls geheel afwezig was. Men had dus maar het woord samenzwering te uiten, of de toch al verontruste massa kwam in beweging en geraakte in een agitatie, waarin men alles geloofde. Erbervelt zou het ondervinden. De eenvoudige leerlooier, de malcontent, en hij had er reden toe om dit te zijn, de zoogenaamde rijke renegaat, werd, dank zij 's landvoogds handlanger R. Heere, aangezien voor een oproerling, die het snoode plan had uitgebroed op den dag na nieuwjaar 1722 geheel de bataviasche bevolking uit te moorden. Niet minder dan 17000 Javanen heetten in het complot betrokken te zijn en nog 10000 man uit Boeleleng op Bali waren er onderweg! Hij zelf zou als Toewan Goesti aan het hoofd der stad komen, terwijl zekere inlander, Kartadria, wellicht een mandoer of werkbaas uit zijn looierij, als zijn stadhouder de Ommelanden zou besturen. Wij zouden hier voor het raadsel staan, hoe men aan dergelijke geruchten ooit geloof heeft kunnen hechten, als de bevolking door schrik niet redeloos was geweest en de hooge regeering een zuiverder geweten gehad had. Natuurlijk was de raad van justitie het aangewezen rechtscollege om die ontzettende aanklacht van landverraad te onderzoeken en in zake ‘'s Lands hoog-