[Epen, Cornelius van]
EPEN (Cornelius van), geb. te 's Gravenhage in 1774, overl. te Amsterdam 4 Nov. 1841. Hij studeerde in de godgeleerdheid te Leiden en werd predikant te 't Woud (Z.-H.) 6 Aug. 1797, te Nieuwerkerk (Zld.) in 1799, te Vlissingen in 1804, te Blokzijl 16 Oct. 1808, te Wolvega 7 Jan. 1810, te Delfzijl 5 Mei 1816, te Veendam 25 Mei 1817, te Maastricht 21 April 1822; emeritus 1 Jan. 1841. Hij vestigde zich daarna te Amsterdam.
Toen hij beslissen moest of hij van Blokzijl naar Wolvega zou gaan, nauwelijks een jaar na zijn komst aldaar, had hij na de godsdienstoefening van 15 Oct. 1809 in het openbaar het lot laten beslissen. Vooraf was gezongen Gez. 19: 2, 4, 6 en na de dankzegging (Ds. J. Dobbelman, zijn ambtgenoot aldaar, had het lot getrokken, dat besliste dat hij blijven zou) Ps. 35:12. Kort hierop verscheen: De vrage: mag een kerkeraad...., een predikant bij het aannemen of afwijzen van een beroeping gebruik maken van het lot? (Utr. 1810). Van Epen schreef daartegen: Het betamelijk en godsdienstig gebruik van het lot, bijzonder in kerkelijke zaken... (Amst. 1811). Ook J. Clarisse (zie dl. III, kol. 227-229) sprak zich hierover uit in het tijdschrift De recensent ook der recensenten (begonnen in 1806) VI, 360 vv. De Bibliotheek der theol. letterkunde (1810), 310 noemde de handelwijze van van Epen ‘kwakzalverij’. Hij schreef gelegenheidsredenen in zijn veelbewogen tijd, ook over de overstroomingen bijv. te Vlissingen in Jan. 1808, gezangen ten gebruike bij de godsdienstoefeningen, en vertaalde eenige werken van dogmatischen en stichtelijken aard.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Protest. Godgel. in Ned. II, 72 (ook aant. 2), 747-749; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 166, (1909) Bijl. 140, 151, (1912) Bijl. 140, 192, (1914) Bijl. 147, 171; Alphab. naamlijst van boeken 1790-1831 ('s Gravenh. en Amst. 1832), 155 v.; dito, vervolg (Amst. 1858), 193.
Knipscheer