[Dijck, Augustinus van]
DIJCK (Augustinus van), norbertijn, geb. te Duffel, overl. te Tilburg 12 Aug. 1664, legde de kloostergeloften af in de abdij van Tongerloo 1 Febr. 1625. Hij werd 1627 naar Rome gezonden in het St. Norbertcollege en aldaar 23 Sept. 1628 priester gewijd. 1632 keerde hij naar zijn abdijterug. Onderweg stierf zijn confrater en reisgenoot, Fredericus van Gendt uit Waalwijk, te Parma. Vervolgens werkte A.v. Dijck als onderpastoor te Duffel en Diest en sinds Augustus 1636 als pastoor te Mierlo, waar hevig de pest woedde. Hij werd zelf door de ziekte aangetast, doch genas. Door het retorsieplakkaat was hij in zijn parochie niet veilig en schuilde nu hier dan daar, Diest, Gemert, Mechelen enz. 1643 benoemde zijn abt hem tot pastoor te Tilburg. Hetzelfde jaar werd hij aangesteld tot deken van Hilvarenbeek. Na 1648 was hij niet altijd veilig in Tilburg en moest om de vervolging te ontkomen meermalen naar elders de wijk nemen, en een schuurkerk bouwen over de grens te Poppel. Het nonnenklooster zijner orde te Herenthals vermeldt hem in het doodenboek als weldoener.
Zie: van Spilbeeck, Necrologium B.M.V. de Tongerlo, 157; Schutjes, Gesch. bisdom den Bosch V, 104, 713-714.
Fruytier