dagvaart; de res. Holl. 23 Jan. 1580 vermeldt hem als lid eener commissie voor financieele aangelegenheden; blijkens die van 7 Apr. 1580 werd hij ontvanger van Holland, tot hij op 24 Aug. 1580 beëedigd werd als thesaurier-generaal ol commies-generaal van dat gewest. Volgens zijn instructie ‘soude hij staat opmaken van alle incomsten en achterwezen van den lande, soowel in het onderhoud van de knegten, van de oorlogscheepen als munitiën van oorlog’. Op de nominatie hadden gestaan Jan Pauli, Gerrit Jansz. Delff en Reynier van Neck. Die aanstelling bracht verhuizing naar den Haag met zich mee. Zeer aannemelijk is de veronderstelling dat het hem niet aan aardsche goederen heeft ontbroken, daar hij als thesaurier soms persoonlijk moest borg blijven voor de gelden, die hij ten behoeve van het land had op te nemen (zie res. Holl. 1 Mei 1581). Op 17 Febr. 1584 werd besloten, dat hij 1 Mei van dat jaar zijn ambt zou neerleggen, daar in dien tusschentijd orde zou gesteld worden op het beleid der gemeene middelen tot het voeren van den oorlog. Daardoor zou voortaan geen thesaurier meer noodig wezen, aangezien alleen het z.g. achterwezen behoefde geregistreerd te worden. Nadat hij op dienzelfden dag verklaard had zijn ambt tot de opheffing zonder vergoeding te willen blijven waarnemen, ‘soo wanneer sijne cyghen affaires sulcks mogen lijden,’ en hij tegelijk ‘een eerlijck affscheydt van de Heeren Staten’ genomen had, werd hij op 18 Febr. uitgenoodigd zijn bezoldiging tot 1 Mei te blijven genieten. Hiermede houdt alle kennis van bijzonderheden uit zijn leven op. Hij werd begraven op het koor in de Groote of St. Jacobskerk te 's Gravenhage. Zijn zerk is niet meer aanwezig.
Commelin, Wagenaar en Tergouw laten hem in 1574 te Amsterdam voorkomen als regent van het dolhuis. Daar het echter volstrekt vaststaat, dat hij eerst in 1578 daar is teruggekeerd, is hij door hen met een naamgenoot verward, waarschijnlijk met Gerrit Jansz. Coesvelt.
Uit zijn huwelijk met Aagje Pietersdr. had hij een dochter Aeltjen, die omstreeks 1584 huwde met Heinrick Barentsz. Bontemantel. Uit dit huwelijk sproot een zoon Hans (zie dit dl.). Genoemde Aagje of Aichte moet wel een zuster geweest zijn van D.'s lotgenoot Egbert, alias kap. Vinck, daar de zoon van laatstgenoemde, Pieter Egbertsz. V., getuige was bij den doop van Hans Bontemantel, die dan het kind van V.'s zuster wezen moet.
Zie: Kernkamp, De regeeringe van Amsterdam.... enz. I ('s Grav. 1897); Brandt, Hist. der reformatie I.
Bartelds