sel, getrokken op de firma van den Berg de Kat te Brussel, maar het proces had geen voortgang. De Koning gaf hem later, omstreeks 1825, zelfs ƒ 43.000 tot betaling zijner schulden. Hij werd in Sept. 1830 door den generaal Dibbets (dl. III, kol. 284) belast met het brengen van ammunitie en levensmiddelen naar het fort te Luik (de stad Luik was reeds in handen der opstandelingen), maar in plaats daarvan ging hij met zijn troep, groot 1500 man, naar Venlo, dat door 300 man verdedigd werd. Hij nam die vesting 11 Nov. 1830, terwijl hij zich onder de bevelen van het belgische bestuur stelde.
In het voorjaar van 1831 werd hij door den regent van België, Surlet de Chokier, benoemd tot kommandant van het Maasleger. Hij had 12000 man onder zijn bevelen en dit leger was verspreid van Venlo tot Herk en van Borgloon tot Oostham. Toen een paar divisiën onder den nederlandschen luitenant-generaal Cort Heyligers op 4 Aug. 1831 langs zijn troepen defileerden en hem als het ware tot vechten uitdaagden, achtte hij zijn stelling, gelegen op vrij hooge heidevlakten, zoo veilig, dat hij niet te bewegen was, bevel tot aanval te geven; misschien ook meende hij het geheele nederlandsche leger voor zich te hebben. Hij werd in zijn denkbeelden versterkt door den majoor-generaal de Failly, die met orders van Leopold I uit Leuven juist bij hem aangekomen was. Aan de order om zich met het Scheldeleger onder luitenant-generaal de Tiecken de Terhove te vereenigen, door de Failly overgebracht, gaf hij geen gevolg, omdat hij wist, dat dit onmogelijk was, daar het nederlandsche leger tusschen de beide belgische instond.
Huybrecht, Histoire politique et militaire de la Belgique 1830-1831, Bruxelles 1856 en zijn naschrijvers beschouwen Daine wegens deze handelwijze als een verrader van de belgische zaak, maar een ingestelde enquite-commêssie sprak hem vrij zoowel van ongehoorzaamheid als van verraad. Ook uit de door J.C.C. den Beer Poortugael, De tiendaagsche veldtocht (den Haag 1906) 433 vlgg., gepubliceerde brieven van den Prins van Oranje aan zijn vader blijkt, dat er op eenige verstandhouding tusschen hem en Daine geen mogelijkheid bestaan kan hebben. Den Beer Poortugael zegt (blz. 237) naar aanleiding van het werk van Huybrecht: ‘Deze schrijver bedenkt niet dat juist de voorzichtige, de langzame wijze, waarop het nederlandsche leger België introk, en voortsçhreed, een krachtig bewijs is tegen het bestaan van eenige verstandhouding tusschen den Prins en Daine’.
Daine had voor de komst van de Failly op denzelfden 4en Aug. bevel gegeven om Tongeren tot het uiterste te verdedigen. Ook dit past volgens den Beer niet bij het verraad. Als het aftrekken der bezetting uit Tongeren, dat door den krijgsraad aldaar met algemeene stemmen geschiedde, verraad is, dan is daaraan Daine zeker geen schuld. Op 8 Aug. werd door het nederlandsche leger het geheele Maasleger uit elkander gedreven. Over het algemeen gedroegen de Belgen zich lafhartig, de meesten vluchtten naar de omstreken van Luik, en enkele dagen later was er van het leger bijna niets over.
In Apr. 1832 werd Daine, na herhaalde conferentiën met Leopold I, weder in actieven dienst