[Cralingen, Jacobus van]
CRALINGEN (Jacobus van), of Cralingius of Craylingius, geb. te Leiden (?) omstr. 1589 (?). Zijn sterfdatum is onbekend. Hij is in 1614 ‘door de classis gestelt om te prediken t'Alkmaar voor de doleerende gemeente op den Koningsweg’, en was predikant te Oosthuizen (en Warder) sedert 1616, te Woerden sedert 1619(?). Hij was in de zuidhollandsche synode te den Briel, in Juli-Aug. 1619 te Leiden, en in die van 1620 te Gouda, waar hij gecommitteerd werd ‘om met hare Ed. Mo. te treden in communicatie noopende de veranderinghe bij hare Ed. Mo. ghemaeckt in de kerckenordeninghe’ door middel van een ‘remonstrantie’. Velen zeggen dat hij spoedig hierop naar Oost-Indië is gegaan. De Bie en Loosjes betwijfelen het, omdat hij na 1642 in pennestrijd was met Paschier de Fijne, het opnemend voor Carolus de Maets of Dematius, hoogleeraar te Utrecht (zie ald.), zooals J. van Vloten uitvoerig verhaalt (zie dl. VI, kol. 530-536, vooral 535). Cralingen schreef in dezen strijd: Tegenvragen jegens 12 plompe vragen en: Egyptische rietstaf. Het schijnt derhalve dat Cralingen toen nog te Woerden stond. Voorts heet hij de schrijver van Fundament der Saligheid en Bancquet des Weerelts.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. v. Protest. Godgel. in Ned. II, 286 v.; J. van Vloten, Paschier de Fijne ('s Hert. 1853), 303-306; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 166 (te verbeteren?), (1908) Bijl. 99, 135; A.C. Duker, Gisbertus Voetius (Leid. 1891-1915), Registers in voce: ‘Dematius’ en: ‘Maets’ (Carolus de); Veeris en de Paauw, Vern. kerkel. Alphabeth (Enkh. 1750), 50; Reitsma en van Veen, Acta III, 326, 411, 454-456; C.A.L. van Troostenburg de Bruyn, Biogr. Woordenb. van O.- Indische predikanten (Nijm. 1893), 108.
Knipscheer