[Coyett, Frederik]
COYETT (Frederik), geb. te Stockholm omstr. 1615, overleden na 1674, naar het schijnt van adellijke geboorte, trad in dienst der O.I.C. Hij doorliep de verschillende lagere rangen en had het in 1645 gebracht tot opperkoopman aan het kasteel te Batavia. Kort daarna vertrok hij als eerste raad naar Formosa, waar zijn zwager François Caron tot 1646 het ambt van gouverneur bekleedde. In 1647 volgde zijn bevordering tot hoofd in Japan; in 1656 trad hij op als gouverneur van Formosa, waar Nicolaas Verburgh en Cornelis Caesar (overl. 1657) zijn twee onmiddellijke voorgangers waren, totdat hun benoeming als raad van Indië op het gouverneurschap gevolgd was. Dit hoogste bestuurscollege werd omtrent de formosaansche toestanden ingelicht door eerstgenoemde, die op dat eiland met Coyett en met de predikanten steeds in onmin geleefd had en hun aansporingen tot het nemen van krachtige voorzorgsmaatregelen ijdele vrees noemde. In dien geest werd helaas gehandeld, waardoor het den chineeschen zeeroover Coxinga gelukte zich op 1 Febr. 1662 na een beleg van 3 maanden van het fort Zeelandia meester te maken. Voor zichzelf en de bezetting wist Coyett gunstige voorwaarden te bedingen. Te Batavia geland werd hij van landverraad beschuldigd en veroordeeld op het schavot met het zwaard boven het hoofd gestraft en voorts tot levenslange verbanning naar Banda verwezen te worden. De Compagnie was vooral op hem gebeten, omdat hij niet tijdens het beleg de rijke voorraden had laten inschepen. Coyett's argument, dat zulks belegerden en bezetting geheel moedeloos zou gemaakt hebben, sloeg bij de heeren niet in. Intusschen kreeg hij, dank zij de tusschenkomst van den stadhouder Willem III, in 1674 verlof om zijn dagen in een der Vereenigde Gewesten te komen eindigen.
Sedert verdwijnt hij uit de geschiedenis.
Naar aanleiding van het verlies van dit eiland verscheen het apologetische geschrift 't Verwaerloosde Formosa door C.E.S. Volgens Sunderman, die omstreeks 1700 in Batavia vertoefde, was de auteur F. Coyett zelf. Grothe (Arch. IV p. IX) oppert de onderstelling: Coyett et socii. Ook Coyett en Schouten heeft men er achter gezocht.
Hij was te Batavia gehuwd (17 Juni 1645) met Susanna Boudaens of Boudaen, geb. te 's Gravenhage 1622,
overl. op Formosa 1656, de oudste dochter van Balthasar Boudaens, in leven raadsheer in den raad van Brabant. Behalve een zoon had deze Boudaens nog een dochter Constantia, die op achttienjarigen leeftijd hare hand schonk aan François Caron, den lateren raad van Indië. Beide zusters, beroemde schoonheden, mochten zich in den Haag in geen al te beste reputatie verheugen. Het was algemeen bekend, dat Susanna als man verkleed met den blooten degen in de hand in het gezelschap van haar broer, toen student te Leiden, met nog andere jongelui, aldaar allerlei straatschenderijen bedreven had. Ook had zij zich zeer toeschietelijk getoond jegens Nic. Jacobsz. Overschie, opperkoopman, en aanstaand bevelhebber der vloot, waarop ze naar Indië de uitreis zou ondernemen. Uit haar huwelijk met Coyett sproot een zoon Balthasar, die voorgaat