Regeering voor was. Zonder lang beraad nam hij deze benoeming tot hoogleeraar in de nederlandsche taal- en letterkunde en de oudgermaansche talen aan. Op aandrang van Leiden wist Minister Heemskerk, met buitengewonen spoed, de benoeming van Cosijn tot hoogleeraar in het Oudgermaansch te bevorderen. Voor het professoraat te Amsterdam heeft hij toen bedankt. Den 22en October 1877 aanvaardde Cosijn zijn ambt met een openbare les over: De studie van het Oudgermaansch beschouwd in verband met de beoefening van het Nederlandsch aan onze hoogescholen. Reeds spoedig werd, ook in verband met de colleges, die hij voor de candidaten moest geven, het Angelsaksisch zijn eigenlijk arbeidsveld. Hierdoor is zijn naam vooral in het buitenland bekend geworden.
Zijn geschriften zijn de volgende: Commentatio literaria continens Annotatiunculas ad Aristophanis Ranas (Traiecti ad Rhenum 1865); Cacographie ten gebruike bij het middelbaar onderwijs (Haarlem 1866, 3e druk 1880); Vergelijkende spraakleer der Nederlandsche, Hoogduitsche en Engelsche talen (vormleer), voor schoolgebruik bewerkt (Haarlem 1866); Nederlandsche spraakkunst Etymologie (Haarlem 1867, 6e druk 1881; 7e druk bewerkt door J. te Winkel 1886; 8e dr. 1892); Syntaxis (Haarlem 1860; 5e dr. 1881; 6e dr., bewerkt door J. te Winkel 1888); Oefeningen bij de Nederlandsche spraakkunst (Haarlem 1868; 5e druk 1881; 6e druk herzien door J.G. Frederiks 1885; 7e druk 1894); Beknopte Nederlandsche Spraakkunst (Haarlem 1870; 7e druk 1894); Eenige taal- en natuurkundige ontdekkingen van den hoogleeraar J. van Vloten, Doctor in de Godgeleerdheid, beoordeetd door Dr. P.J.C. (Haarlem 1871); H.J. van Dale, Zinsontleding. Een handboekje voor onderwijzers en leerlingen, 2e druk, herzien en met een voorbericht van P.J. Cosijn (Schoonhoven 1873; 3e druk 1877); De oudnederlandsche psalmen (Haarlem 1873); Kurzgefasste altwestsächsische Grammatik. Erster Theil: Die Vocale der Slammsilben (Leiden, E.J. Brill 1881), van deze eerste bewerking is niet meer verschenen; Altwestsächsische Grammatik. Erste Hälfte: Lautlehre; Zweite Hälfle: Die Flexion (Haag, 1883-88, 2 dln.);
Aanteekeningen op den Béowulf (Leiden 1892); Kurzgefasste altwestsächsiche Grammatik 2. verbess. Auflage. 1. Theil: Die Lautlehre; 2. Theil: Die Flexionslehre (Leiden 1893); Over Angelsaksische poëzie. Rede uitgesproken op den 324sten verjaardag der Universiteit te Leiden (Leiden 1899).
Verder een groot getal bijdragen in Taal- en letterbode; Taalkundige bijdragen; Verslagen en Mededeelingen der Kon. Academie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde; Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur; Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde; Noord en Zuid; Nederlandsche Spectator; De Gids; Museum; Taal- en letteren en Handelingen van het Eerste Nederlandsche Philologencongres.
Zijn portret werd geteekend door Jan Veth; het komt voor in Nederlandsche Almanak 1900; Almanak van het Leidsche Studentencorps 1900.
Zie: B. Symons, P.J. Cosijn in Jaarboek Kon. Academie 1900; A. Kluyver, Ter herinnering aan P.J. Cosijn in Gids 1899 IV, 163; T.H. de Beer, P.J. Cosijn in Noord en Zuid 1899, 553; A.S. Cook, P.J. Cosijn in Journal of germ. philology III, 389; J.H. Gallee, Rede bij de aanbieding van het portret van P.J. Cosijn in Jaarboek Univ. Leiden 1900-1901, 30; Nederlandsche Almanak 1900.
Hoogeveen