Latijn: Jerem. Felbinger, Een Christelik bericht, hoe de aerdsche politien der rechtgeloovigen behooren welbestelt te zijn (Amst. 1660).
Met zijn grootvader den calligraaf komt hij voor op Rembrandt's ets ‘de kleine Coppenol’ (1653); hij is nl. de eenige kleinzoon die daarvoor in verband met onderstaand gedicht van den aanspreker-dichter H.F. Waterloos in aanmerking komt:
‘Op d'afbeelding van Mr. Lieven van Koppenol. Zo teekende van Rijn de grootvaâr en den zoon Zo spant de Fenix veer in d'yzre naalt de kroon’.
Zie: Alb. Stud. Leiden; Alg. Ned. Familieblad (1883), 14, 5; Testament dd. 23 Juni 1645 en codicil dd. 18 Mei 1671 voor Notaris J. van Loosdrecht te Amsterdam (Amst. Archief Not. Prot. 1971, 17 en 1974, 542 vo); J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Ned. Letterkunde III, 29 en 43; G. Kalff, Gesch. der Ned. Letterkunde IV, 548; W.J.A. Jonckbloet, Gesch. der Ned. Letterkunde IV, 419, 420; Hollandsche Parnas (1660), 43; art. Lieven Willemsz. van Coppenol in dl. VII, kol. 322 (uit vorengenoemd codicil van 18 Mei 1671 blijkt dat de calligraaf op dien dag nog in leven was, dus niet in 1667 of 1668 overleed).
Wijnman