[Cheusses, Charles Emilius Henry de]
CHEUSSES (Charles Emilius Henry de), overl. te Paramaribo 1 Febr. 1734, zoon van Vincent Gideon Henry, markies de Cheusses, luit.-generaal en kolonel van een regiment cavalerie in dienst van den koning van Denemarken, en van Maria Henriëtte van Aerssen van Sommelsdijck, tweede dochter van den op 1 Juli 1688 in Suriname vermoorden G.-G. Cornelis (dl. III, kol 10) en van Margaretha du Puy de St. André Montbrun. Bij de stichting der Geoctr. Sociëteit van Suriname, waarin de W.I.C., de stad Amsterdam en genoemde Corn. v. Aerssen ieder voor ⅓ eigenaar waren, was in art. 6 van het contract van 21 Mei 1683 hem toegezegd, dat zijn opvolgers bij voorkeur uit zijn meerderjarige nakomelingen zouden gekozen worden. De oom van Ch.E.H. de Cheusses, François, heer van Châtillon (dl. III, kol. 12), zoon van den contractant, ofschoon in 1690 in Suriname aanwezig, wenschte voor de landvoogdij niet in aanmerking te komen, zoodat eerst op 4 Oct. 1717 een afstammeling uit zijn geslacht hiervoor in aanmerking kwam. Het was Johan de Mahony, wiens moeder, Anna van Aerssen van Wernhout, een zuster was van bovengenoemden François. De Cheusses werd 26 Juli 1728 tot G.-G. benoemd. Bij zijn aankomst. 9 Nov. 28, aanvaardde hij het bewind als opvolger van Hendrik Temminck (dl. VII, kol. 1208). Om de kolonie weerbaarder te maken tegen een aanval eener vreemde mogendheid ter zee, werd tijdens zijn bestuur besloten, tot den aanleg van het fort Nieuw-Amsterdam volgens het plan van den ingenieur Draak, aan de samenvloeiing der Commewijne en Surinamerivier. Het zou echter tot 1747 duren, eer die sterkte geheel voltooid was. Evenals Mahony stelde ook hij een poging in het werk om tot een vrede met de boschnegers te geraken. In Maart 1731 werd daartoe een expeditie
uitgezonden onder luitenant Jacob François Reynet. Daar de vijand geen vertrouwen stelde in de toen gedane beloften, bleef helaas het succes der goed bedoelde onderhandeling uit. Intusschen strookte een dergelijke beëindiging van de nooit ophoudende aanvallen der boschnegers geenszins met de meening van alle kolonisten. Volgens J.J. Mauricius (dl. VI, kol. 849), zou de in 1731 mislukte aanslag op het leven van den overigens bij allen beminden en gezienen de Ch. daaraan toe te schrijven zijn.
Hij was gehuwd (17 Juli 1729) met de in de geschiedenis der cabale beruchte weduwe van den G.-G. Hendrik Temminck, een geboren Charlotte Elizabeth van der Lith, die de Ch. een dochter schonk Henriëtte Marie, geb. 26 Sept. 1731, overl. te Kassel 17 Maart 1762. Zij huwde Philip Hendrik baron van Lindau, kamerheer van den prins van Hessen-Kassel. Eén der dochters uit dit huwelijk werd de echtgenoote aldaar (1774) van F. de Beaulieu - Marconnay. De stiefdochter van Ch.E.H. de Ch., Catharina Eleonora Temminck bezat met haar moeder de plantage Bergendaal, welke een aanval van weggcloopen slaven te verduren had (28 Juni 1730).
Zie over hem en den volgende: van Sypesteyn, Mr. J.J. Mauritius, G.-G. van Suriname ('s Gravenhage 1858); Hartsinck, Beschrijving van Guiana (Amsterdam 1770); Tijdschrift West- Indië II.
Bartelds