[Chedeville, Josef Michaël]
CHEDEVILLE (Josef Michaël), ook Chez de Ville geschreven, geb. te Mechelen 28 Sept. 1770 en aldaar overleden 18 Nov. 1847, werd te Antwerpen den 14en Juni 1794 tot priester gewijd, was hoogleeraar aan het Seminarie van Breda, van 1804 tot 1839 hoogleeraar en sinds 1812 tevens president aan het Seminarie Warmond. Tenore praesentium lidem facimus - aldus Antonucci den 25en Maart 1839 aan Gerving - Rdum Dnum J.M. Chedeville triginta quatuor annos cum medio prof. theol. et insuper viginti septem annos praesidis munere in Seminario nostro Miss. Holl. quod est in Warmond, diligentissime functum esse.
Chedeville behoorde in de eerste helft der 19e eeuw tot de meest invloedrijke priesters van het hollandsche kerkdistrict; door den aartspriester ten Hulscher werd hem de opleiding der toekomstige geestelijkheid toevertrouwd; door den aartspriester Cramer werd hij aan het hoofd gesteld van het Seminarie; bij beide aarts-priesters genoot Chedeville een onbeperkt vertrouwen; in de moeilijke lotgevallen, welke het Seminarie heeft doorgemaakt, zoo in de eerste jaren van zijn bestaan als later onder Keizer Napoleon en Koning Willem I, stond hij hen met zijn wijzen raad en onbezweken toewijding trouw ter zijde. Om zijn kennis van personen en zaken, betreffende het Hollandsche kerkdistrict, werd hij door den Vice-Superior Antonucci, die ook enkele jaren aartspriester was, gekozen als gids en raadsman bij lastige kerkelijke aangelegenheden. Bij de onderhandelingen, welke Capaccini voerde met Koning Willem I over het bezetten der openstaande belgische bisschopszetels, werd Chedeville als een der candidaten voorgedragen. Door zijn langdurig verblijf op het Seminarie waren bijna alle priesters van het holl. kerkdistrict wetenschappelijk door hem gevormd. Zijn leerlingen beminden hem als een vader, en vereerden hem als een priester ‘van opregte vroomheid, strengelevenstucht en wonderbare gelijkmoedigheid’. ‘II avait une excellente manière de donner des leçons et était généralement respecté par les élèves et le clergé, qu'il connaissait à fond’, schrijft van Vree.
Door het drijven van sommigen daartoe aangezet, nam hij op het einde van Maart 1839 ontslag als president, hetgeen hem op zeer eervolle wijze werd verleend. Het Seminarie verstrekte hem een jaarlijksche lijfrente van 600 gulden.
Na zijn ontslag werd hem door van Wijckerslooth huisvesting geboden in zijn buiten verblijf Duinzigt onder Oegstgeest; later nam hij zijn intrek bij zijne zuster te Mechelen. In zijn laatste beschikkingen werd het Seminarie Warmond mild bedacht.