Nog dient van Ch. vermeld te worden, dat hij na den dood van Isaac de Saint-Martin, onder wiens hoede Rumphius' botanische geschriften waren geplaatst, de bezorging van het bekende Herbarium amboinense op hoogst verdienstelijke wijze op zich genomen heeft.
Omstreeks 1680 huwde hij Catharina van Qualberg (of Qualbergen), dochter van Cornelis (dl. II, kol. 1143), ordin. raad van Indië, en van Henriëtte Chastelein van Rochelle. Q.'s eerste vrouw was geweest de in 1655 overleden Margaretha de Wit, dochter van Jacob, gouverneur van Paliacate. Bij een balische vrouw, Leonora van Bali, en bij een landgenoote van deze, had hij twee z.g. ‘mixtiese kinderen’, Maria en Catharina. De eerste werd de echtgenoote van Wouter Gijger. Zijn eenige wettige zoon heette Anthony, die zijn universeele erfgenaam werd op Depok en het land boven Noordwijk na, welk laatste hij vermaakte aan zijn twee natuurlijke kinderen. De eene zuster van Cornelis Chastelein, Ida, geb. te Amsterdam 1647, overl. 1708, huwde Febr. 1675 met Jan Parvé van Rotterdam, geb. te Nantes 18 Juni 1643 (Vorsterman v. Oyen, III, 3), zoon van Rochus en Jannetje Voorne. Hij was toen kassier van de generale ontvangst. Haar zuster Magdalena ofMachteltje, geb. te Nantes, werd Febr. 1668 de vrouw van Daniël Parvé, broer van Jan. Hij bracht het tot directeur van Soerate. Na zijn dood (78) hertrouwde zij in 79 met Marten Huysman, overl. als directeur van Bengalen. De tak Cornelis Chastelein is reeds in 1715 door het spoedig overlijden van zijn zoon Anthony uitgestorven. Diens echtgenoote Anna, dochter van den lateren G.-G. Mattheus de Haan (dl. VI, kol. 657),
huwde later met Mr. Johan François Witte uit Schoten. Bij zijn vertrek naar patria verkocht hij het uitgestrekte landgoed Weltevreden (1733) aan Justinus Vinck. Vervolgens kreeg het in 1749 als bezitter de G.-G. Jacob Mossel, die veel tot de ontwikkeling van zijn eigendom heeft bijgedragen. Na diens overlijden kwam het eenige jaren later (67) aan Petrus van der Parra (dl. VII, kol. 940). Zijn weduwe hield het goed aan, tot eindelijk de G.-G. Pieter van Overstraten (dl. VII, kol. 937) er de bezitter van werd (1797). Deze deed het deel benoorden de kali Lio aan het gouvernement over tot vestiging van een kampement, terwijl tevens bepaald werd, dat het overige met het landhuis door een nieuwen landvoogd voor denzelfden prijs van den voorgaanden zou moeten overgenomen worden. Aldus is de stichting van de legerplaats Weltevreden in zijn werk gegaan. Zij zou het centrum worden van het grootsche nieuw Batavia, genaamd Weltevreden, toen de oude hoofdstad der compagnie geheel in verval geraakt was. De geschiedenis van het land Bogor, door van Imhoff herdoopt (1745) in Buitenzorg, loopt met die van Weltevreden eenigszins parallel. Beide waren bestemd Java's schoonste plaatsen op hun grond te zien verrijzen.
Ch.'s beeltenis komt voor in de Bruyn's onderstaand geschrift.
Zie: de Haan, Priangan I-III (Batavia (1910-12); Beukhoff, Nederl. zendingstijdschrift VII, 1895; Schuurmans, Ned. Zendingstijdschr. IX, 1897; Elias, Vroedschap v. Amsterd. I (Haarlem 1903); Rumphius' Gedenkboek (Uitg. Kol. Mus. 1902); de Bruyn, Reisen over Moskovië door Persië en Indië (Amst. 1711).
Bartelds