Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 271]
| |
Schull, burgemeester van Tiel. Zijn vader was 24 Mei 1749 als sous-lieutenant in staatschen dienst getreden en 23 Jan. 1786 aangesteld als majoor in het regiment van Mönster; doch zijn groot- (1691-1746) en overgrootvader (overl. 1732) waren predikant geweest bij de Hervormde gemeende te Maurik en te Wijk bij Duurstede, beiden leden van de classis van Tiel. Op tienjarigen leeftijd, 20 April 1775, trad Chassé in dienst als cadet in het regiment van Mönster, waarbij zijn vader kapitein was. Na tijdens den engelschen oorlog in 1781, 82 en 83 aan de zuidhollandsche kust gelegerd te zijn, hadden de zich meer en meer verbreidende vrijheidsbeginselen zoodanigen indruk op hem gemaakt, dat hij meende, niet langer in het staatsche leger te kunnen blijven, op verzoek 13 October 1784 (1786?) zijn ontslag verkreeg en zijn diensten aan de Staten van Holland aanbood. In het legertje der Patriotten werd hij 24 Juni 1787 tot kapitein aangesteld, in welken rang hij, toen de Pruisen ons land waren binnengerukt, deel uitmaakte van de bezetting van Muiden en Weesp, en aan de korte verdediging dier sterkten moet hebben medegewerkt. Toen de Patriotten het onderspit hadden gedolven, week Chassé uit naar Frankrijk, waar hij eveneens in militairen dienst trad, 10 Juli 1788 tot luitenant, 8 Aug. 1792 tot kapitein werd aangesteld bij de Légion franche étrangère, die in Febr. 1793, onder het opperbevel van den chef de la légion, I.I. Masheck, was samengesteld uit 4 bataljons infanterie, 3 comp. artillerie, 4 escadrons jagers te paard en één bataljon jagers te voet, waarvan hij de 1e compagnie aanvoerde. Deze légion heeft deel uitgemaakt van de fransche krijgsmacht, waarmede Dumouriez in 1792 eerst de oostenrijksche Nederlanden veroverde en in Februari 1793 den inval deed in de Republiek der Vereenigde Nederlanden, om te trachten, die door een plotselingen overtocht over den Moerdijk, als bij verrassing te bezetten. Die toeleg mislukte; Dumouriez liep naar den vijand over (5 April 1793); de Franschen trokken uit onze Republiek terug en werden in den herfst van dit jaar zelfs gedwongen de oostenrijksche Nederlanden te ontruimen. Ten gevolge van een reorganisatie van het fransche leger werd Chassé, na zijn bevordering tot luitenant-kolonel (14 Nov. 1794), commandant van het 3e bataljon lichte troepen, ingedeeld bij de brigade van generaal Daendels, behoorende tot het 6e korps (generaal Delmas) van het Noorder leger, waarmede Pichegru in 1794 eerst de oostenrijksche Nederlanden heroverde en daarna onze Republiek bezette. Hij zal dus met Daendels tegenwoordig zijn geweest bij de insluiting en verovering van 's Hertogenbosch (9 Oct. 1794), bij de insluiting van Heusden, bij den overtocht over de Maas en de bezetting van Bommel (27 Dec. 1794) en met dien generaal zijn medegetrokken naar Utrecht en Amsterdam. Toen het stadhouderlijk bestuur gevallen was, was er voor Chassé geen reden meer om in het fransche leger te blijven dienen en ging hij in zijn rang van luitenant-kolonel over in het nieuw gevormde bataafsche leger, waar hij het bevel ontving over het 2e bataljon jagers (8 Juli 1795). In het volgende jaar (Juni 1796) maakte hij met zijn bataljon deel uit van de bataafsche legerafdeeling, die onder Daendels naar Dusseldorf werd gezonden ter ondersteuning van Kléber, in 1797 is hij ingescheept geweest ter deelneming aan den voorgenomen toch naar lerland, en in 1799 heeft hij, ingedeeld bij de divisie-Daendels, alle gevechten | |
[pagina 272]
| |
medegemaakt in Noord-Holland tegen de Engelschen en Russen. In het volgende jaar, bij den veldtocht aan den Main, was het 2e bataljon jagers ingedeeld bij de 1e brigade (gen.-maj. Bruce) van de bataafsche divisie-Dumonceau, die onder het opperbevel van generaal Augereau den linker vleugel van het Rijnleger (onder Moreau) zou dekken. Na den terugkeer der bataafsche divisie in April 1801, kwam Chassé eerst in Arnhem, daarna in Kampen in garnizoen. Nadat 18 Mei 1803 Engeland weder den oorlog aan Frankrijk had verklaard, werd het 2e bataljon jagers aan de hollandsche kust gelegerd. In Juni van dit jaar werd Chassé tot kolonel bevorderd, waarna hij, bij voorkomende gelegenheden, optrad als commandant van eenige vereenigde bataljons jagers. Zoo in 1803, toen weder een bataafsche legerafdeeling werd samengesteld met het oog op een door den eersten consul voorgenomen landing in Engeland (25 Nov. 1803). Voor zooveel is kunnen worden nagegaan, zijn de jagers aan de hollandsche kust gebleven, toen generaal Marmont, die in het begin van Maart 1804 als opperbevelhebber ook van het bataafsche leger was opgetreden, van Juli tot October van dit jaar, en het volgend jaar opnieuw, door een groot deel van de fransche en bataafsche troepen bij Zeist een kamp deed betrekken. In ditzelfde jaar 1805 werden door Napoleon uitgebreide maatregelen getroffen als voorbereiding tot den overtocht van een sterk leger naar het britsche eiland. Ook een bataafsche legerafdeeling werd bestemd (besluit van den Raadpensionaris van 9 Juli 1805) daaraan deel te nemen, waartoe o.a. twee bataljons jagers werden aangewezen onder bevel van Chassé. Tegen het eind van Juli scheen alles gereed. Het kamp bij Zeist werd plotseling opgebroken; de troepen marcheerden naar den Helder, om ingescheept te worden; in de laatste dagen van Augustus was alles aan boord; doch reeds 23 Augustus was aan Marmont het bevel afgezonden, alle voorzorgen te treffen tot onmiddellijke ontscheping en dan onmiddellijk op marsch te gaan maar Maintz. De militair-politieke toestand in Europa was plotseling geheel gekeerd door de toebereidselen van Rusland en Oostenrijk tot een nieuwen strijd en het doen oprukken hunner troepen in westelijke richting. Weinige dagen, nadat de inscheping aan den Helder geheel voltooid was, werd het fransch-bataafsche legerkorps ontscheept en marcheerde het in snelle marschen naar den Donau. Den 11en September is het hoofdkwartier der bataafsche divisie te Nijmegen; in het laatst dier maand was Chassé reeds te Maintz. Aan de groote krijgsbedrijven in dien veldtocht heeft Marmont's korps niet deelgenomen; in Maart 1806 zijn de bataafsche troepen weder in het vaderland terug. Chassé kwam met zijn jagers in garnizoen te Breda. 6 October 1806 werd hij door koning Lodewijk Napoleon tot generaal-majoor benoemd, waarna hij eenigen tijd onder diens commando diende in het zgn. Noorder-leger; het volgende jaar onder Dumonceau in Oldenburg en Oost-Friesland, mede tot het bewaken der kusten aan de Elbe en Wezer. In 1808 werd hem een zelfstandig commando opgedragen, waarin hij zijn naam als krachtig en beleidvol aanvoerder gevestigd heeft. Den 17en Augustus van dit jaar gelastte Napoleon aan zijn broeder, den koning van Holland, om onmiddellijk een uit de verschillende wapensoorten bestaande brigade ter ondersteuning der fransche troepen naar Spanje te doen trekken. Onder bevel | |
[pagina 273]
| |
van Chassé werd zij samengesteld uit het 1e bat. van het 2e regt. van linie (luit.-kol. A.W. Storm de Grave), het 2e bat. 4e reg. (luit.-kol. C.L. von Pfaffenrath), beide bataljons aangevoerd door kol. A. Lycklama à Nyeholt, het 3e reg. huzaren (kol. P.F. van Goes), de 3e comp. rijdende artillerie (kap. H.R. Trip), waarhij een trein-compagnie, beide onder bevel van majoor F.T.C. Steinmetz (die in 1809 bij Talavera de la Reyna sneuvelde) en een comp. mineurs en sappeurs (kap. Lambert). Aan het hoofd van den geneeskundigen dienst stond de verdienstelijke chirurgijn-majoor Sebel. Reeds den 4en Sept. marcheerde de brigade van Bergen-op-Zoom af, en den 30en October (niet 30 Sept. zooals abusievelijk in het artikel A.W. Storm de Grave in kolom 824, deel V is blijven staan) kwam zij over Antwerpen, Gent, Amiëns, Atrecht, Doulens, St. Cloud, Chartres, lc Mans, Saumur, Niort, Bordeaux, Bayonne, St. Jean de Luz en Tolosa voor Durango aan, waar zij onder het opperbevel kwam van maarschalk Lefebvre, hertog van Dantzig. Reeds den volgenden dag bestormde de bataafsche brigade in een scherp gevecht de rotsen vóór Zornosa (ten zuiden van Bilbao), van waaruit de spanjaarden werden teruggedreven. Aan Chassé en vier zijner onderhebbende officieren werd ten gevolge van dit wapenfeit het legioen van eer toegekend. Het legerkorps van maarschalk Lefebvre was samengesteld uit de divisiën Sebastiani, Villatte en Leval. De brigade Chassé werd aan laatstgenoemde divisie toegewezen, waarbij voorts hessische en badensche troepen waren ingedeeld, ten gevolge waarvan zij in vele verhalen onder den naam van ‘de duitsche divisie’ voorkomt. De verdere bijzonderheden van dezen voor Chassé en zijn Hollanders zoo roemrijken veldtocht kunnen hier niet worden vermeld en zijn in de meer uitgebreide werken te vinden. Alleen zij hier aangeteekend, dat overal, waar Chassé is opgetreden (o.a. in de gevechten bij Mesa de Ibor, Talavera de la Reyna, Almonacid, Medellin, Ocana) hij de hooge tevredenheid en de achting van zijn chefs wegdroeg en dat hij het volle vertrouwen wist te verwerven van zijn ondergeschikten. Afgescheiden van de leiding zijner troepen, werd hij den 9en November 1808 door Lefebvre tot gouverneur van Biscaye, den 20en Maart 1809 door Victor tot gouverneur van Estremadura, den 5en Juni 1811 door Soult tot gouverneur van de provincie Jaen benoemd, terwijl hij in het gevecht van Ocana (19 Nov. 1809), ten gevolge van de verwonding van generaal Leval, het bevel over diens divisie moest overnemen. Na de inlijving van het koninkrijk Holland in het fransche keizerrijk ging Chassé - hoewel het hem veel kostte - in franschen dienst over. De afzonderlijke hollandsche brigade werd ontbonden en de afdeelingen over de fransche troepen verdeeld. Eigenlijk bestond er toen al geen afzonderlijke brigade meer; in het eerste jaar van haar verblijf in Spanje had zij reeds 1000 man en 500 paarden verloren, en de onderdeelen waren vrijwel verstrooid. Aan Chassé, die reeds van Lodewijk Napoleon den titel van baron had ontvangen, en 30 Juni 1811 door den keizer tot baron de l'Empire werd verheven, werd het burgerlijk en militair bestuur van de provincie la Mancha met hoofdkwartier Almagro (ten noorden van de Sierra Morena) opgedragen. De toestand van het fransche leger in Spanje was intusschen, ten gevolge van den volksopstand, steeds hachelijker geworden. Soult was met een niet onaanzienlijk deel ervan naar Duitschland ontboden en zijn opvolger werd | |
[pagina 274]
| |
door de spaansche benden, ondersteund door het engelsche leger onder Wellington, steeds meer noordwaarts teruggedrongen. In 1812 werd Chassé aan het hoofd gesteld eener fransche brigade der divisie-d'Armagnac, behoorende tot het korps van generaal d'Erlon. Ten gevolge van de beslissende nederlaag bij Vittoria (21 Juli 1813) moest het fransche leger Spanje ontruimen en zich tot de verdediging van de fransche grens bepalen. In de 2e helft van Januari 1814 gekantonneerd in de omstreken van Agen, ontving Chassé bevel, zich met zijn brigade (±2850 man) bijhet fransche hoofdleger aan te sluiten. Den 20en Januari vertrok hij van Agen, en den 13en Februari kwam hij, zijn troepen grootendeels op wagens vervoerende, over Montauban, Cahors, Limoges, Chateauroux, Orleans en Melun te Nangis aan, waarna hij den 27en van die maand kon deelnemen aan het gevecht bij Bar sur Aube. Na den hevigen strijd bij Arcis dur Aube (21 Maart 1814), ten gevolge waarvan Napoleon met het hoofdleger terugtrok, werd aan Chassé opgedragen, om met drie brigades de open stad Arcis te verdedigen, van welke taak hij zich tegen een vijandelijke overmacht van 60.000 Oostenrijkers, Pruisen en Russen weder zoodanig kweet, dat hij door maarschalk Oudinot voor de tweede maal werd voorgedragen tot de benoeming van commandeur van het legioen van eer. Hier was het, dat Chassé, door persoonlijk, nadat twee tamboers in zijn onmiddellijke nabijheid getroffen waren, alarm te slaan, de troepen, die reeds den terugtocht hadden aanvaard, deed terugkeeren, toen hij te midden van het strijdgewoel bevel ontving, om nog tot den volgenden dag stand te houden. Chassé's laatste opdracht in franschen dienst was om, als het ware, het laatste schild te zijn van den Keizer tegen de opdringende vijanden. Den 3en April ontving hij van Oudinot bevel, om stelling te nemen te Sens (aan de Yonne) tot dekking van den terugtocht van diens legerkorps. Een week daarna (10 April) deed Napoleon afstand van den troon. Nadat hij zich verzekerd had, door den Souvereinen Vorst in den dienst van het nieuwe Rijk der Nederlanden in zijn rang te worden opgenomen, vroeg en verkreeg Chassé zijn ontslag uit den franschen dienst (6 Oct. 1814), waarbij hem, met vele bewijzen van hoogachting van de zijde zijner chefs en wapenbroeders, door Lodewijk XVIII de rang van luitenant-generaal werd toegekend. Als generaal-majoor werd hij 22 Januari 1815 opgenomen in het nederlandsche leger, en den 21en April d.a.v. tot luitenant-generaal bevorderd. Juni 1815 vindt Chassé, bij den hernieuwden strijd der Bondgenooten tegen den uit Elba teruggekeerden keizer, aan het hoofd van de 3e nederlandsche divisie, ingedeeld bij het 1e legerkorps (onder bevel van den Prins van Oranje) van het engelsch-nederlandsche leger, onder het opperbevel van lord Wellington. Zijn jonge soldaten had hij in betrekkelijk korten tijd zoodanig doen oefenen, dat hij op het slagveld van Waterloo zijn beide brigades (Detmers en d'Aubremé) tegen het einde van den slag met gevelde bajonet ten aanval heeft gevoerd tegen de oprukkende moyenne garde van Napoleon, waardoor deze tot staan werd gebracht, strijdende terugtrok, en in dien terugtocht in de algemeene verwarring werd medegesleept. Die aanvallende beweging van Chassé's divisie, westwaarts van den weg van Brussel naar Genappe, niet ver van de pachthoeve la Haye Sainte, tegen 8 uur 's avonds ondernomen, heeft krachtig tot de beslissing van den strijd op dit gedeelte van het slagveld medegewerkt. | |
[pagina 275]
| |
Ten gevolge van de verwonding van den Prins van Oranje bij Waterloo, heeft Chassé als oudste der nederlandsche generaals, bij het oprukken van het engelsch-nederlandsche leger naar Parijs, tijdelijk het bevel gevoerd over de nederlandsche troepen, die met Wellington daarheen trokken. Den 1en Juli betrok hij kwartier te le Bourget; 7 Juli marcheerde ook de nederlandsche korpsen langs de boulevards en de groote laan van deChamps Elysées naar Passy en het Bois de Boulogne. 16 Juli kwam de Prins van Oranje, hersteld van zijn wond, te Parijs aan en nam hij het bevel weder op zich. Den 30en Juli d.a.v. had op den straatweg van Parijs naar Pontoise, tusschen St. Denis en Epinay de militaire plechtigheid plaats, waarbij voor de eerste maal de kroonprins persoonlijk het bij de wet van 30 April 1815 ingestelde eereteeken van de Militaire Willemsorde uitreikte aan hen, die zich in de slagen van Quatre-Bras en Waterloo die onderscheiding hadden waardig gemaakt. Onder hen behoorde Chassé, die tot commandeur en zijn beide brigade- commandanten, die tot ridder van de 3e klasse door den Koning waren benoemd. Omstreeks half December waren de nederlandsche troepen in het vaderland teruggekeerd. Na de demobilisatie van het veldleger en de nieuwe organisatie van het leger op voet van vrede werd de infanterie bij Kon. Besl. van 27 Februari 1817 in vijf divisiën ingedeeld. Het bevel over de 2e divisie (hoofdkwartier Leuven) werd aan Chassé opgedragen. In het laatst van December 1818 werd evenwel het divisie- en brigade-verband bij de infanterie opgeheven; doch aan het overlijden van generaal van der Plaat (15 Febr. 1819) werd in diens plaats aan Chassé het bevel over het 4e Generale Militaire Commando opgedragen, met hoofdkwartier Antwerpen. Het waarnemen van dit commando tijdens den belgischen opstand heeft hem door het bombardement van Antwerpen (27 October 1830) en de verdediging van de Citadel (30 November-23 December 1832) in de volksovertuiging van die dagen tot nationalen held verheven; doch twintig en meer jaren daarna hebben verschillende militaire schrijvers van naam, voornamelijk op grond van berichten van geloofwaardige ooggetuigen, op meer of min scherpe wijze den staf gebroken over het in beide gelegenheden betoonde beleid van den nederlandschen opperbevelhebber in de Scheldestad. Tegenover zijn energiek verleden wordt hij dan, ter verontschuldiging, als oud en afgeleefd voorgesteld, waardoor het naar behooren waarnemen van die betrekking zijn krachten verre zou zijn te boven gegaan! De vraag mag worden gesteld, of in die beoordeelingen niet meermalen, vooral in die betrekkelijk het optreden vóór het bombardement, de zuiver militaire critiek te veel den boventoon heeft gevoerd, en daarbij te weinig gelet is op de politieke overwegingen, die een ‘Opperbevelhebber’ in dergelijke hoogst moeilijke omstandigheden, als waarin Chassé toen geplaatst was, stellig moet doen gelden. Plaatsruimte belet natuurlijk, om hierover een uitgebreid betoog te leveren. Toch mag hier op enkele punten gewezen worden. Oud en afgeleefd! Chassé was in 1830 65 jaar en is eerst 19 jaren later overleden in het volle bezit zijner geestvermogens. Hij heeft bij de overgave van de Citadel in 1832 het lot zijner ondergeschikten willen deelen, is mede in krijgsgevangenschap naar Frankrijk gevoerd. In 1833 teruggekeerd, werd hij na den dood van generaal Wildeman in het begin van 1834 belast met het opperbevel over Breda, toen een in staat van beleg verkeerende vesting in voorste | |
[pagina 276]
| |
linie. Dit commando is hij tot 1839, toen de staat van beleg werd opgeheven, blijven voeren, waarna de Koning hem nog tot lid van de Eerste Kamer benoemde. Dat Chassé zich moeilijk kon bewegen, kan hem toch bezwaarlijk verweten worden, als men in zijn stamboek kan lezen: ‘1814 (27 Febr.) eene sterke kneuzing aan de linker dij bekomen in de bataille bij Bar sur Aube’, en ‘21 Maart eene zware kneuzing in den rug bekomen bij Arcis sur Aube’. Ook het voortdurend verblijf in zijn kazemat tijdens het bombardement van de Citadel is als bewijs voor zijn afgeleefdheid aangevoerd. Kolonel Denfert Rochereau, die in 1870/71 de vesting Belfort voor Frankrijk behouden heeft en toen 10 jaar jonger was dan Chassé in 1832, heeft evenzoo gehandeld volgens den regel, dat een opperbevelhebber in een belegerde plaats zich evenmin mag blootgeven als die van een leger te velde. Un général vaut une armée. Chassé had in 1830 de vesting Antwerpen in staat van beleg moeten stellen, zoo wordt door zijn bestrijders beweerd. In Het leven van generaal Frederik van Gagern, leest men (bl. 352): ‘Meermalen had Chassé de stad in staat van beleg willen verklaren Doch de Prins van Oranje verzocht en drong hem om dit niet te doen; het zou de inwoners verbitteren en dan ware alles verloren.’ Hiermede betreden wij geheel het politieke terrein. Geheel in denzelfden geest uit zich de majoor van den Generalen staf von Gagern, die erbij tegenwoordig was, toen Chassé eindelijk, op herhaalden aandrang van den hertog van Saksen-Weimar, zijn hem bijna afgedwongen toestemming tot den aanvang van het bombardement van de stad had gegeven (a.w. bl. 368): ‘Ik begreep zeer goed, dat door het verbreken van den wapenstilstand (door de opstandelingen), het bombardement, uit een militair oogpunt, geregtvaardigd was; maar ik betreurde eene gebeurtenis, die de scheuring van Holland en België schier onherstelbaar maken moest.’ In Chassé's opdracht voor de verdediging van de Citadel in 1832 stond bepaaldelijk uitgedrukt, dat de Koning verlangde, dat die niet tot het uiterste moest worden volgehouden. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat, ongeacht het aantal kleine projectielen uit Coehoorn-mortieren enz., op of in de Citadel zijn afgegeven of geworpen 27000 volkogels, 17000 granaten, en 20.000 bommen (per 24 uur ongeveer 3500 projectielen); dat ‘het inwendige der Citadel geleek een modderpoel vol gaten en kuilen, zoodat het vervoer van munitie en levensmiddelen uiterst moeilijk was, ook het groote hospitaal reeds veel had geleden en dreigde in te storten’ (gen. Booms); dat in den raad van defensie met algemeene stemmen tot hetaanknoopen van onderhandelingen is besloten, ja dat de Koning vooraf met de voorwaarden van overgaaf is in kennis gesteld, dan is het haast onbegrijpelijk - al hebbe men dan ook op eenige minder goede maatregelen de aandacht weten te vestigen - dat, ook naar aanleiding van deze krijgshandeling, aan den bevelhebber der Citadel zwakte, of zelfs onbekwaamheid is ten laste gelegd. De tegenstander is billijker geweest. Maarschalk Gérard schreef, na de hem overgegeven Cidadel in oogenschouw te hebben genomen, aan den franschen minister van oorlog: ‘Il est impossible de reproduire le spectacle de destruction qu'offre maintenant cette place. Tous ses batiments sont entièrement ruinés, et les débris qui sont encore debout, criblés par les traces de nos bombes et de nos boulets. Cette dévastation fait le plus grand éloge du général et de la garnison qui ont résisté à notre attaque; je n'ai pu me dispenser d'exprimer | |
[pagina 277]
| |
au commandant de la citadelle l'estime que doit lui concilier de la part de tous les militaires, une défense aussi honorable.’ Chassé is een der laatste nederlandsche groote militaire figuren geweest uit de eerste helft der 19e eeuw, die zijn soldaten ter overwinning wist te voeren, maar ook, hoewel de strengste krijgstucht handhavende, de grootste zorg voor hen droeg en ook de bewoners van het vijandelijk land zooveel mogelijk spaarde. Zijn ondergeschikten hebben hem niet alleen den bijnaam van Generaal Bajonet, maar ook den eernaam van Papa Chassé toegekend. Hij is tweemaal gehuwd geweest: in Nov. 1786 te Drumpt met Johanna Adriana van Nieuwenhoven (zuster van den gemaal zijner oudste zuster), van wie hij vóór 18 Dec. 1795 gescheiden is; in April 1796 te Bourbourg (bij Duinkerken) met Elisabeth Irish, geb. te Deal (Engeland) 21 Dec. 1769, overl. in 1832 te Rotterdam, weduwe van Michel Stephenson, van wie hij eveneens gescheiden is in 1816. Zij had twee voorzonen, van welke één den veldtocht in Spanje heeft medegemaakt, een W. Irish Stephenson is van 1858-1892 officier van de artillerie in het nederlandsche leger geweest en in den rang van luitenant-kolonel gepensionneerd; zij schonk ook een zoon aan Chassé, van wien deze niet veel genoegen beleefd heeft; hij is naar Indië getrokken en moet vóór 1834 in een storm op zee het leven hebben verloren. Zijn portret is gegraveerd door J.P. de Lange en F.B. Waanders; gelithografeerd door C. Bentinck, P. Barbiers jr., J. van Gent, C.C.A. Last, J. Soeterik, J.B. Madon, J. Sartor, Desguerrois & Co., J.H. Hoffmeister, Steuerwald & Co., B.R. Julien, M. Dessaur e.a. Zie: Alg. Ned. Familieblad 1900, 42 v.v., De generaal Chassé en zijn geslacht door Jac. Anspach, aangevuld in Alg. Ned. Familieblad 1903 kol. 468 en 469 door W. Wijnaendts van Resandt; W.J. del Campo, genaamd Camp, Het leven en de krijgsbedrijven van David Hendrikus baron Chassé ('s Hertogenbosch 1849); Bosscha, Neerlands heldendaden te land (Leeuwarden 1875) Alph. Reg.; J.W. van Sypesteijn, Gesch. van het Regiment Hollandsche Hussaren, ('s Grav. 1849) 54, 63, 216-224; F.H.A. Sabron, De Oorlog van 1794-95 (Breda 1893) II, 136; Krayenhoff, Geschiedk. Beschr. van den Oortog op het grondgebied der Bat. Republiek in 1799 (Nijmegen 1832) 219; l. Mendels, Herman Willem Daendels ('s Grav. 1890), Bijlagen, 144; E. von Löben Sels, Bijdragen tot de gesch. van Napoleon Bonaparte ('s Grav. 1839) I, 318 v.v.; A.J.P. Storm de Grave, Mijne herinneringen uit den Spaanschen veldtocht gedurende de jaren 1808 en 1809 (Amst. 1820) 2, 8, 10, 67, 72, 76, 80, 81, 104, 195, 199, 203, 214, 215, 221, 240, 248, 249, 272; Elise Lagrange, Les frères Lourillard-Fallot, Souvenirs de deux officiers du temps de l'Empire (Bruxelles 1904), 53-78; N. van Es, Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (Arnhem, G.J. Thieme, niet in den handel) III, 89-112, IV, 31-85; H.T. Colenbrander, Gedenkstukken X, I, X, II, X, III, X. IV, X, V, Register van personen; F. de Bas, Prins Frederik en zijn tijd III 2; F. de Bas et I. de t'Serclaes de Wommerson, La campagne de 1815 aux Pays Bas (Bruxelles 1909), index alphabétique; Militaire Spectator 1910-1912, Polemiek tusschen generaal de Bas en mij over: ‘De order van den Prins van Oranje aan Chassé uit St. Symphorien in den | |
[pagina 278]
| |
vroegen morgen van den 15en Juni 1815’; J.K.H. de Roo van Alderwerelt, Geschievan het Zevende Regement Infanterie (Arnhem 1857), 163 v.v.; Beoordeeling van dit werk in Krijgs- en Geschiedkundige Geschriften van W.J. Knoop (Schiedam 1862) IV, 115; H. von Gagern, Het leven van den generaal Frederik van Gagern, naar het Hoogd. door C.C.E. d' Engelbronner (Amst. 1858) I, 352-369; I.W. T(hemmen), Relation du siège de la Citadelle d' Anvers par l'armée française (Bruxelles 1833); J.C.C. den Beer Poortugael, 1831, De Tiendaagsche Veldtocht ('s Grav. 1906), 30-39; Militaire Gids 1890, 1-28: P.G. Booms, Eene herinnering aan de Citadel van Antwerpen van Fransche zijde; W.J. Knoop, Seelig op de Citadel van Antwerpen in Krijgs- en Gesch. Geschr. deel V en VI (Schiedam 1867); Dagboek van den luit. kolonel, chef van den staf op de Citadel van Antwerpen, in Militaire Spectator 1863, 1, 65, 129, 197, 277, 323, 406, 482 en 517; D.H. Chassé, Historisch verhaal van het beleg der Citadel van Antwerpen in de maand December 1832 in Militaire Spectator 1863, bl. 674 en 736; De Notulen van den Raad van Verdediging der Citadel van Antwerpen in Militaire Spectator 1866, bl. 616; M.D. graaf van Stirum, Eene opmerking naar aanleiding van een gedeelte van Seelig's Journaal in Militaire Spectator 1868, 554; J.C. Koopman, Zijner Majesteits Zeemagt voor Antwerpen, 1830-1832 (Utrecht 1853), met Nadere Bescheiden in Nieuwe (militaire) Spectator. 1853, 681-698. Koolemans Beijnen |
|