[Cattenburch, Lodewijk Constantijn Rabo Copes van]
CATTENBURCH (Lodewijk Constantijn Rabo Copes van), geb. te 's Hertogenbosch 3 Sept. 1776, overl. te 's Gravenhage 13 Dec. 1842, was de zoon van Johan Carel van Cattenburch en Johanna Maria Slicher.
Hij werd in 1794 inspecteur bij de indirecte belastingen te Rotterdam. De agent voor Financiën Gogel verbond hem in 1798 aan zijn departement om behulpzaam te zijn bij het opstellen der belastingwetten naar het door hem gewenscht geacht stelsel. Nadat hij daaraan jaren gearbeid had, bijgestaan door Mr. T.C. de Bordes, werden deze wetten met ingang van 1 Jan. 1806 door den raadpensionaris Schimmelpenninck ingevoerd. In dat jaar werd van Cattenburch benoemd tot directeur der indirecte belastingen te Arnhem; hij slaagde bijzonder goed in de invoering van het nieuwe stelsel. Nog in hetzelfde jaar werd hij benoemd tot inspecteur-generaal van genoemd vak voor het geheele koninkrijk Holland.
Toen hier met ingang van 1 Jan. 1811 de fransche wetten op belastinggebied werden ingevoerd, wist hij bij den minister Maret, hertog van Gaëta, gedaan te krijgen, dat zij voor ons land eenigszins naar den nederlandschen aard gewijzigd werden. Op 22 Oct. 1811 werd hij benoemd tot inspecteur-generaal der directe belastingen voor de 7 hollandsche departementen, waaronder niet Zeeland, Brabant en Gelderland bezuiden de Waal, maar wel Oost-Friesland behoorde. Hij werd in Nov. 1813 als zoodanig gecontinueerd en zijn gebied strekte zich nu weder over Nederland uit. Het stelsel uit den tijd van Schimmelpenninck werd in den aanvang van 1814 hersteld. Na onze vereeniging met de Zuidelijke Nederlanden werd van Cattenburch te Brussel geplaatst ten einde de invoering van het nederlandsche belastingstelsel aldaar te dirigeeren. In Noord-Nederland teruggekomen, werd hij 10 Jan. 1816 benoemd tot referendaris 1e klasse aan het departement van Financiën.
Op 20 Nov. d.a.v. werd hij evenwel weder in zijn vroegere betrekking van inspecteur-generaal der indirecte belastingen hersteld, terwijl hij in Jan. 1821 tot administrateur der directe belastingen benoemd werd. In Juni 1821 werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Toen in 1824 besloten werd, een eind te maken aan het stelsel van meerdere burgemeesters in elke stad, die bij afwisseling elk een jaar presideerden, waarvan te veel verschil in beheer het gevolg was, werd in bijna alle steden een der zittende burgemeesters de nieuwe titularis, terwijl de overigen wethouder werden. Men was van oordeel, dat geen der burgemeesters van de residentie aan de vereischten voor deze betrekking in die opbloeiende stad voldeed, en zoo viel de keuze op van Cattenburch, die bij koninklijk besluit van