[Carré, Hans]
CARRÉ (Hans), geb. in Schotland, Lerechtgesteld te Groningen einde December 1570. In de archiefstukken komt zijn naam dikwijls voor als ‘Hans Schotman’ of ‘Hans Schotte’, waarschijnlijk omdat hij een Schot van geboorte was. In 1565 vestigt hij zich in Leeuwarden als lakenkoopman, en toen de Watergeuzen in najaar 1569 onder admiraal Dolhain voor Delfzijl voor anker kwamen, dreef hij handel met de vrijbuiters. Daarom viel hij bij de spaansche regeering in ongenade, moest gauw uit het land vluchten, en kwam in Emrden. Hij ontmoette hier in ‘den Prince van Condé’ den kaperkapitein Ellert Vliechop, die hem tegen betaling van zes daalders een commissie gaf om te gaan vrijbuiten. Als zijn luitenant nam hij een zekeren François Trompette aan, die kort daarna bij een twist werd dood gestoken. Met ongeveer twintig Geuzen trok hij naar Larrelt, met een klein amelander scheepje zeilden ze naar Borkum, waar een paar schepen der Watergeuzen lagen, en plunderden een paar koopvaarders. Toen Basius op bevel van Oranje alle oude commissiën introk, ging hij zelf naar den Prins te Dillenburg, maar deze verwees hem naar zijn admiraal in Emden, en zijn commissarissen Basius en Cant in deze stad. Maar zonder gereed geld kon hij van hen geen commissie krijgen.
Zoodra hij zijn nieuwen bestellingsbrief had, rustte hij in Mei 1570 in het land van Wursten opnieuween schip uit en kreeg zelfs van den voogd van Wremen een vrijgeleide. De kaapvaart bracht niet veel op; hij gaat naar Keulen, en is einde September 1570 weer in Norden, waar hij in aanraking komt met eenige andere kapiteins der Watergeuzen. Van hen hoorde hij de plannen om Delfzij en den Haag te overvallen. Hij rust zijn schip altijd in Norden uit met zooveel volk als hij noodig vond en bij een roof bij Froukensland is hij zoo gelukkig 700 guldens aan buitgelden te maken. Op Zaterdag 9 December 1570 zeilt hij met zijn schip en twaalf man van Norden en bij een landgang bij Woldendorp in het rechtsgebied der stad Groningen wordt hij met eenige van zijn matrozen gevangen genomen.
Op 18 December 1570 wordt hij in Groningen in tegenwoordigheid van Robles verhoord en op 20 December 1570 nog eens. Hij bekende toen ook den voorgenomen aanslag op den Haag, op 23 Dec. 1570 zond de raad van Groningen hun bode Jan Aernoultsz. naar de Raden des Konings in Holland te den Haag om deze te waarschuwen, waarop op 1 Jan. 1571 een bedankbrief volgde; op 2 Jan. 1571 beval het Hof den bode 35 schellingen uit te betalen, wat op 11 Jan. 1571 in de rekening werd verantwoord.
Zie: Bijdragen van Groningen V, 24; Feith, Inventaris Archief van Groningen II, 316; Algenim. Rijksarchlief, Holl. Div. Rekg. 2723, fol. 265; Archief van Groningen, brief van 1 Jan. 1570, stilo curie, en Brievenboek van secretaris Alting,