toenmaals reeds overleden schoolmeester Lieven (of Levinus) Panten en Martijntje van Leden. Cardinael - die tot de Waterlandsche Gemeente der Doopsgezinden behoorde - hield een school te Amsterdam in de Nieuwe Nieuwstraat op den linker hoek van de St. Geertruidensteeg (thans Suikerbakkersteeg) in het huis ‘de drie vergulde Ossenhoofden’, waarvan hij eigenaar was (zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 2000). In 1612 werd hij met Willem Jansz Blaeu, Hendrik Reyersz en Hessel Gerritsz als deskundige benoemd ter beoordeeling van een door Jan Hendrick Jarichs van der Ley, (dl. III, kol. 766) uitgevonden wijze om de lengten der zee te vinden. Het oordeel der deskundigen omtrent de uitvinding luidde niet gunstig, hetgeen wel te verklaren is uit jalousie de métier. Uit het in 1615 verschenen werk van Van der Ley, getiteld Het Gulden Zeeghel des groote Zeevaerts, weten wij, dat Cardinael zelf ook zich met de berekening der lengte op zee bezighield. Voordien had hij reeds uitgegeven: Hondert Geometrische questien met hare solutien. Door Sybrandt Hansz. van Harlinghen, Reeclcenmeester tot Amsterdam (Amst., z.j.; gedrukt achter Practijck des Lantmetens en Van het gebruyck der Geometrische Instrumenten van Johan Sems en Jan Pietersz Dou, dl. III, kol. 1166 en II, kol. 406). Waarschijnlijk is de eerste uitgaaf van dit werkje te stellen in 1612, een tweede in 1620 (beide gedrukt bij Willem Jansz Blaeu), een derde nog later (gedrukt bij Jan Jansz). In het Duitsch werd het door Seb. Curtius vertaald onder den titel: Tractatus geometricus, Darinen hundert schöne, ausserlesene liebliche Kunst Quaestiones (Amst. 1617, herdr. ald., z.j.). De vraagstukken uit dit boekje werden door latere schrijvers herhaaldelijk overgenomen.
In 1617 viel Cardinael de eer te beurt benoemd te worden tot professor in de wiskunde aan Coster's Academie (vgl. art. Jan Theunisz in dit deel); zijn lessen werden zeer druk bezocht, doch moesten spoedig gestaakt worden in verband met de campagne, die vooral van kerkelijke zijde tegen de Academie gevoerd werd.
Van Cardinael verscheen in 1635 als vrucht zijner astronomische studiën: Mathematische ofte Wisconstige bewijsredenen, waer mede bewesen wort, dat de Aerdcloot stil staet, en de Sonne daghelijcx en jaerlijx sijnen loop doet (Amst. gedr. bij Cornelis Gerritsz van Breugel voor Salomon Savery, herdr. Haarlem, 1655), waarin de schrijver zich een voorstander toont van het oude stelsel van Ptolemaeus. De uitgever van dit werkje was de plaatsnijder Salomon Savery, die in 1616 gehuwd was met Mayke Panten (de zuster van Cardinael's vrouw) en dicht bij Cardinael woonde in de Nieuwstraat (Noordzijde, drie huizen van af den Nieuwe Zijds Voorburgwal).
Het meest bekend werd Cardinael echter door zijn schoolboeken over de rekenkunde, die herhaardelijk herdrukt werden. Men vindt veelal de vier deelen bijeengebonden onder den titel Arithmetica ofte Reecken-konst, met afzonderlijke titels voor elk deel: Het eerste School-Boeck, het tweede School-Boeck etc. (Amst. z.j., 1e dl. z.j., 2e dl. 1648, 3e dl. 1647, 4e dl. 1647, achteraan gedr. 1640; Amst. 1658, 1e dl. 1658, 2e dl. 1658, 3e dl. 1654, 4e dl. 1660; Amst. 1665, 1665, 1669, 1661, 1660; Amst. 1670, 1670, 1669, 1661, 1660; Amst. 1678, 1678, 1674, 1674, 1674, enz.). In de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam bevindt zich een uitgaaf uit 1658, waarvan het vierde schoolboek het jaartal 1640 draagt en gedrukt is bij Abraham Biestkens te Amsterdam ‘voor den autheur’. Ten slotte schreef Cardinael