aannam, wist de Unie v. Utrecht te doen aannemen en den hervormden godsdienst te begunstigen, nam een tijdlang de regeering van Zutphen alléén waar, om reden zijn ambtgenooten in den Raad uit vrees voor de Spanjaarden waren gevlucht, koos zelf op den gewonen dag van keure nieuwe schepenen, waartoe hij de oudste en voornaamste burgers nam, die de nieuwe leer waren toegedaan, bracht de burgercompagnieën onder één hoofd en nam tot meerdere zekerheid krijgsvolk in. Door al deze maatregelen maakte hij zich bij de spaanschgezinden zeer gehaat; bij de inneming der stad door de laatstgenoemden in 1583 scheelde het maar weinig of men had zijn woede gekoeld door zijn graf te schenden. Zoover kwam het wel niet, maar zijn goederen moesten het deerlijk ontgelden.
Hij is tweemaal gehuwd geweest. Eerst te Zutphen 23 Jan. 1543 met Judith Slindewater, overl. ald. 15 Oct. 1559, dochter van Arnt en van Margaretha Schimmelpenninck v.d. Oye. Daarna (huw. voorw. Dinsdag na Pontiaen 1563) met Anna van Karvenheim, weduwe van Hendrik v.d. Padevoirt, en dochter van Zwier en van Lammerich Gruyters. Uit het eerste huwelijk sproot een zoon Gerlach, die voorgaat, en een zoon Arnt, die in 1582 te Zwolle, waar hij studeerde, verdronk; een der vier dochters, mede uit het eerste huwelijk, was Margaretha, echtgenoote van Jacob Schimmelpenninck v.d. Oye tot Engelenburg.
Zie: Ned. Adelsboek (1928) 312; Mdbl. Ned. Leeuw XXXVI, 183, vooral XLIII, 327-329; Bondam, Verz. van stukken I, 96; Scheltema, St. Nederl.
Regt