stadhouders van Gelderland en Overijsel naar Holland te voeren. In het najaar was hij weer te Woerden, waar hij, gebruik makend van een anti-r.-k. beweging aldaar, van de landvoogdes verlof kreeg om driehonderd soldaten te werven, naar men voorgaf tot bescherming van zijn pandstad Woerden. Toen Margaretha reeds vóór Alva's komst de rust in het land en het gezag des konings hersteld had, had B. haar trouw ter zijde gestaan, en op 3 Mei 1567 met zijn troepen Vianen en dra ook Ameide bezet. Met die inbezitneming van Vianen was Margaretha overigens maar weinig ingenomen, bezorgd als zij was, dat die heerlijkheid haar gunsteling, wien zij zeer genegen was, Karel van Mansfelt, zoon van Brederode's zuster en diens eenigen erfgenaam, daardoor zou kunnen ontgaan. Dit verklaart haar zorg om Erik daar te verwijderen. Onder Alva's landvoogdij kreeg hij in last met 1500 man paardevolk zich bij Chiappino Vitelli te voegen, die vooruit gezonden was tegen den aanvankelijk zegevierenden graaf Lodewijk van Nassau. Toen in 1572 Holland geheel door de spaansche troepen ontruimd was, koos de stad Woerden, dank zij het beleid van jhr. Adriaan van Zwieten, gouverneur van Gouda, begin Augustus bij verdrag de zijde van den Prins. Onder het bestuur van Requesens trachtte Erik vergeefs Hoorn en Enkhuizen onder spaansch gezag te brengen (Juli 1574). Later wordt weinig meer van hem vernomen. Hij diende echter voortdurend in de spaansche legers, ook onder don Jan en Parma, in de Nederlanden. Bekend is een aanslag op hem uit 1578 in Lotharingen, waar hij toen troepen wierf.
Ofschoon gehuwd met een lotharingsche prinses, had hij bij jonkvrouw Catharina van Weldam twee natuurlijke kinderen, Willem en Catharina, die op zijn verzoek door Philips II gewettigd waren. Zijn echtgenoote had hij overgehaald de erfstelling ten behoeve dezer kinderen te erkennen. De Staten van Holland, die huiverig waren in het centrum van het land een zoo groot grondbezit aan een vijandig geslacht te laten, lieten er dadelijk beslag op leggen. Hiertegen protesteerde de regeerende hertog Julius van Brunswijk en na diens dood (1589) zijn zoon en opvolger Hendrik Julius, bewerende dat de erfenis hun toekwam. Op haar beurt verzette zich hiertegen Catharina, in Italië gehuwd met een telg uit het geslacht Doria. In 1589 werd door de Staten besloten tot verbeurdverklaring der goederen over te gaan, mogelijke rechthebbenden vrijlatend voor den gewonen rechter die aanspraken te laten gelden. Dit geschiedde en zoo ontstond een proces, dat meer dan een halve eeuw hangende is gebleven. Door het aflossen van den pandpenning van Woerden haastten de Staten zich deze heerlijkheid weer met de grafelijkheid te vereenigen. Zich bitter beklagend over al het verdriet, dat het eindeloos geding haar berokkend had, verkocht Catharina 4 Nov. 1615 haar aanspraken aan haar bloedverwant jhr. van der Wiele, die zich verbond haar 22000 gld. uit te keeren, als hij de goederen deelachtig werd. Bij het eindigen van het geding (1650) was het diens kleinzoon, die voor haar rechten gestreden had. Van het zoo bekende huis Brunswijk in het Hertogstraatje, later voor de helft de woning van Johan de Witt (van 1 Oct. 1669 tot 20 Aug. 1672), deden de erven of rechtverkrijgenden voor altijd afstand.
Zie: Veegens, Hist. studiën II, 157 v. ('s Gravenh. 1884); Wagenaar, Vad. Hist. VI; Bijdragen Hist. Gen. 1928, blz 1 vlg.
Bartelds