[Bogaerts, Marcellinus]
BOGAERTS (Marcellinus), wellicht gedoopt onder den naam Theodorus omstreeks 1594 te Helmond, overleden 13 Jan. 1656 te Brugge, zoon van Theodorus B. en van Arnolda Vandyck. Hij trad in de orde der paters capucijnen te Leuven 2 Aug. 1623, doch was toen waarschijnlijk reeds priester. In 1628 werd hij benoemd tot lector in de philosophie te Brussel en in 1630 te Aalst, doch in 1631 wederom te Brussel. De leeraarsstoel in de theologie werd hem te Brugge in 1635 toegewezen. Het jaar daarop koos het kapittel hem tot gardiaan te Brugge, waar hij te gelijk zijn lessen bleef voortzetten. In dien tijd was er een hooggaand geschil tusschen de paters capucijnen en den bisschop van Brugge over het houden van processiën en de uitoefening der geestelijke jurisdictie. Dit geschil werd, dank mede aan pater Marcellinus, den 16en Sept. 1636 bijgelegd. Na het einde van het triènnaat te Brugge werd hij tot gardiaan en lector benoemd te Mechelen (1639). Toen hij in 1642 als zoodanig aftrad, bleef hij zijn leven in dit klooster voortzetten, doch reeds 31 Mei 1643 werd hij herkozen tot definitor en gardiaan te Kortrijk. Daarna was hij nog gardiaan in het klooster te Gent (1644-47), te Mechelen (1647-51), te Leuven (1651-1654). In laatstgenoemd jaar werd hij verplaatst naar Brugge, waar hij bleef tot aan zijn dood. P. Marcellinus schreef een ‘voorreden’ in Het Rijck Godfs van P. Joannes, ‘Evangelist van 's Hertogenbosch’, dat in 1638 werd uitgegeven.
Zie: Nederlandia Franciscana II, 85-93.
Heeren