[Boetzelaer, Sweder van den (1)]
BOETZELAER (Sweder van den) (1), geb. omstr. 1440, overl. 1505, zoon van Rutger (4) en van Elburg van Langerak.
In 1471 werd tusschen hem en zijn broeder Wessel (4) een scheidbrief opgemaakt, waarbij aan Sweder de burcht Boetzelaer werd toegewezen. In 1481 werd hij beleend met het erfschenkambt en in 1482 met de kleefsche goederen. Dat hem als jongsten zoon de oude vaderlijke familiegoederen ten deel vielen, bewijst hoezeer deze in waarde beneden de goederen van Asperen bleven. Sweder erft in 1483 van zijn oom Dirk v.d. B. en wordt bij den dood van zijn broeder Wessel (4), in 1492, tot voogd over diens kinderen benoemd, waarom hij daarna het kasteel van Asperen ging bewonen. Hij overleed in 1505, na 30 Juni zijn testament te hebben gemaakt en werd in Mariënboom (klooster bij Calkar) begraven.
Sweder was gehuwd met Hadewich van