[Boetzelaer, Johan van den]
BOETZELAER (Johan van den), geb. omstr. 1435, overl. 1469, zoon van Rutger (4) en van Elburg van Langerak.
Hij komt in 1457 voor, wanneer hij met zijn vader en met zijn broeder Wessel een rente verkoopt aan Johan van Vorden; door Keppel werd hij beleend met Angemende en Zeddam, maar hij transporteert deze goederen (in 1461?) op zijn broeder Wessel. Na den moord op zijn vader gepleegd, werd hem de Boetzelaer verlijd, waarop in 1461 een zoenbrief bezegeld werd door Johan, hertog van Cleve, en Johan, oudsten zoon van heer Rutger van den Boetzelaer, waarbij een regeling gemaakt wordt omtrent het huis de Boetzelaer. Nog in 1466 ontmoeten wij Johan, als hij den hertog van Gelre ontzegt, maar kort daarop, in 1469, is hij blijkbaar kinderloos overleden, waarna zijn broeder Wessel (4) met het voorvaderlijk stamslot wordt beleend.
Zie: J.W. des Tombe in Navorscher LV (1905), 31.
Regt