| |
[Blok, Mr. Bernardus]
BLOK (Mr. Bernardus), geb. te Makassar 10 Apr. 1756, overl. te Alkmaar 29 Juli 1818, was de zoon van den kapitein ter zee Roelof Blok en Jacoba Martha Coop à Groen. Zijn vader werd in 1755 gouverneur van Celebes. In 1761 repatrieerde hij als admiraal eener retourvloot. Hij werd na zijn terugkomst burgemeester van Enkhuizen. Bernardus werd 19 Aug. 1771 als student te Leiden ingeschreven en vooral door den invloed van den hoogleeraar J.H. Voorda (dl. III, kol. 1339) werd hij een warm Patriot. Op 29 Aug. 1775 promoveerde hij in de rechten op een dissert. getiteld De potestate ordinun Hollandiae sub comitibus posterioribus, atque regiminis mutatione sub Guilelmo primo usque ad decessum Leicestrii facta. Achter deze dissertatie komt een vers van M.S. du Pui voor.
Hij zette zich als advocaat te Enkhuizen neder en verkreeg venia aetatis. Hij werd in 1777 schepen der stad en 13 Oct. 1779 benoemd tot stadssecretaris honorair. Reeds van den eersten tijd zijner vestiging te Enkhuizen was hij zoowel in economischen als in staatkundigen zin werkzaam. Hij richtte een genootschap Oeconomia Enchusana en een oeconomisch werkhuis op, en werd in 1782 voorzitter van een patriotsch genootschap. Sedert 1783 bezocht hij als afgevaardigde vergaderingen der partij te Amsterdam.
Op 2 Nov. 1785 werd hij benoemd tot secretaris van West-Friesland en het Noorderkwartier. Ook werd hij commies der financiën van die onderprovincie. Hij verhuisde toen naar Hoorn.
Op 15 Febr. 1787 werd hij lid van een patriotsch comité voor geheel Holland, waarin Pieter Paulus uit Rotterdam, Ocker Gevaerts uit Dordrecht en 7 anderen zitting hadden.
Op 4 Mrt. 1787 brak een oranjegezind oproer te Hoorn uit, de patriotsche club werd ontbonden en een aantal glazen in huizen van patriotten, ook het zijne, werden ingeworpen, terwijl een gevangen persoon, die oranje gedragen had, verlost werd. Blok en anderen vluchtten naar Alkmaar en kregen gedaan, dat twee compagnieën cavalerie naar Hoorn gedirigeerd werden, waardoor de orde werd hersteld en de belhamels gevangen genomen werden.
In een gemeenschappelijke vergadering van Gecommitteerde raden en het bestuur van Hoorn werd besloten, het ontbonden exercitie-genootschap te herstellen en Mr. A.D. de Vries, van Aken en A. Buylkes, officier van het oranje-korps te Enkhuizen, die onder verdenking van medeplichtigheid aan het oproer stonden, te dagvaarden. Verder werden de kapiteins ter zee Tulleken en Dekker en de luitenant ter zee Braam op last van Blok gevangen genomen. Zij hadden gehoorzaamd aan een order van den stadhouder (admiraal-generaal van de vloot), die het tegenovergestelde van een order van Gecommitteerde raden behelsde, en op 19 Juli werd aan het bestuur van Holland verzocht, iemand aan te wijzen om het rechtsgeding tegen hen te voeren. Hiervoor werd Mr. H.H. Vitringa (dl. V, kol. 104) aangewezen. Nadat de Pruisen in Sept. in het land kwamen, heeft dit proces geen voortgang gehad.
Toen men in Juli vernam, dat een aanslag uit zee op Amsterdam beraamd werd, huurde Blok in overleg met het bestuur van Amsterdam 5 schepen, die als onderdeel van een amsterdamsch smaldeel zouden optreden. Het bevel werd aan den kapi- | |
| |
tein A. Braak (dl. I, kol. 446) opgedragen. Bovendien nam Blok maatregelen tot het oprichten van een vliegend legertje. Op 17 Aug. 1787 deelde hij aan Gecommitteerde raden mede, dat een korps gewapende burgermilitie uit de genootschappen en schutterijen in het Noorderkwartier was opgericht. Op 13 Sept. bedroeg dit legertje 300 man; het bevel werd opgedragen aan A.G. Mappa. Het trok toen Purmerend binnen, men verzette daar de regeering, maar toen de Pruisen Amsterdam naderden, trok het zich terug naar Medemblik, waar het verliep en 22 Sept. ontbonden werd. Blok, die zich naar Amsterdam begeven had, vluchtte nog in Sept. naar Brussel, waar hij geruimen tijd bleef.
Uit de gelden, bijna ƒ 200.000, hem als commies van Financiën toevertrouwd, had hij ruim ƒ 70.000 medegenomen, het overige werd in Dec. 1787 door zijn zwager, Mr. A. Vaillant, aan den opvolger van Blok teruggegeven. Hij zond 5 Nov. zijn verantwoording in en deelde daarbij mede, dat alle uitgaven door hem gedaan waren op last van Gecommitteerde raden van West-Friesland en van de gecommitteerden tot het defensiewezen te Woerden en Utrecht. Op 19 Dec. 1787 werd hij ontzet uit zijn ambt van secretaris der Gecommitteerde raden en 29 d.a.v. uit dat van commies der financiën.
Ook werd hij 15 Febr. 1788 uit Holland, West-Friesland, Zeeland en Utrecht verbannen. Hij protesteerde 28 Mrt. d.a.v. tegen hetgeen drie zijner voormalige ambtgenooten in Gecommitteerde raden, de burgemeesters Verschuur van Enkhuizen, Kloek van Alkmaar en Wallendaal van Edam, op 11 Febr. 1788 om zich te redden, schreven, dat zij door Blok misleid waren en alle patriotsche maatregelen van dat college eigenlijk door hem genomen waren. Zijn protest werd evenwel afgewezen. Daar er, naar hij vernomen had, plannen bestonden, hem op te lichten, verhuisde hij in Jan. 1788 naar Parijs.
Blok stelde zich in verbinding met C.L. van Beyma (zie dit deel kol. 94) en J. Valckenaer (dl. I, kol. 1510) en stelde met hen een verslag op over de beste wijze, waarop aan de vele naar Frankrijk uitgewekenen, welke voorloopig door de fransche regeering onderhouden werden, werk verschaft kon worden. Zij stelden voor om een commissie te benoemen, ten einde de beste plaats, waar een etablissement voor werkverschaffing kon komen, voor te stellen. Deze commissie stelde Grevelingen voor, en daar werd een dusdanig etablissement opgericht, waarvan Blok het hoofd werd. Men richtte een zeilmakerij en een scheepstimmerwerf op en begon een turfgraverij. Deze wijze van werkverschaffing werd sterk tegengewerkt door van Beyma en anderen, die meenden, dat, als de Nederlanders zich daar vestigden en het hun goed ging, de kans om in Nederland terug te komen, verkeken zou zijn, daar Frankrijk dan geen belang zou hebben bij een verandering van het bestuur hier te lande. Ook hierdoor en door de oneenigheden van Valckenaer, wiens partij hij koos, met van Beyma, is het etablissement niet tot bloei gekomen.
Hij huurde nu halverwege St. Omer, waar vele vluchtelingen, onder wie van Beyma, woonden, en Grevelingen, een oud Jezuïetenklooster te Watten en ging daar wonen met Valckenaer, Daendels (dl. I, kol. 665), Mappa, Fijnje (dl. I, kol. 906) en hun familiën.
Op 11 Juli 1789 werd Blok veroordeeld tot ƒ 10.000 boete wegens het uit 's lands kas verstrekken van gelden ten behoeve van de legertjes te
| |
| |
Woerden en in West-Friesland en tot het teruggeven der gelden, die hij nog onder zich had, terwijl zijn goederen verbeurd verklaard en zijn huis verkocht werd. Op 15 d.a.v. protesteerde hij tegen een en ander.
Op 1 Febr. 1793 werd door Frankrijk de oorlog, aan de Zeven Provinciën en den stadhouder verklaard. Reeds voor dien tijd was het fransche leger onder Dumouriez de zuidelijke Nederlanden binnengerukt. Johan Koenraad de Kock werd benoemd tot hoofd van de revolutionnaire operaties, die in Nederland uitgevoerd zouden moeten worden, en Blok was een der leden van het hem toegevoegde comité. Zij zetelden eenige maanden te Antwerpen. Op 21 Febr. 1793 kwam Blok met het leger te Breda, dat aan de Franschen werd overgegeven, aan.
C. van der Aa (Geschiedenis van den oorlog 1793-1802, 1e deel, blz. 353) zegt: ‘De bekende Blok, te Enkhuizen weleer woonachtig, spreidde zijne welsprekendheid, tegelijk met zijne helsche wraaklust ten toon, toen hij der vergaderde Burgerij toeriep: “Gij zijt vrij, ontslagen van de knellende keetenen van den dwingeland, uwen zoogenaamden Baron. Doet afstand van alles, wat u nog aan den dwingeland gebonden houd! Zweert hier de zijnen, en allen die hem voorstaan, een eeuwigen haat! Zoo er nog onder u zijn, die zich zijner aannemen, die nog ten zijnen voordeele sprecken, drukt hen den dolk in het hart!”’
Volgens Glasz (zie beneden) volgde op de laatste woorden nog: ‘eer zij het u doen’. Dit verzacht de conclusie, die men hieruit over het karakter van Blok moet trekken, eenigszins, en geeft ook een denkbeeld omtrent de verregaande partijdigheid van van der Aa. Ook is het bekend, dat de woorden der heftige Patriotten veel bloeddorstiger zijn dan hun daden. Toen zij de macht hadden, hebben zij zelfs de goederen hunner vijanden niet verbeurd verklaard. Gevangenis is de ergste straf geweest, door hen toegepast. Alleen is onder het friesche schrikbewind van 1796 een oranjeklant ter dood gebracht.
Na korten tijd moest als gevolg van den slag bij Neerwinden Breda door het fransche leger ontruimd worden. Het nederlandsche comité revolutionnair werd ontbonden en Blok keerde terug naar Frankrijk. Hij vestigde zich te Calais, zijn ambtgenooten te Boulogne sur Mer of Parijs.
Toen generaal Houchard eenige successen in Vlaanderen had, stelde Blok aan den agent der nederlandsche uitgewekenen, A. Dumont-Pigalle, voor, de nieuw opgetreden Nationale conventie te bewerken om dien generaal te bevelen, weder een inval in Nederland te doen. Pigalle ried dit af, vooral omdat het fransche leger aan alles gebrek had. Ook deelde hij mede, dat men het bataafsche comité verdacht, de hand te hebben in het verraad van Dumouriez. Op 9 Mrt. 1794 wendden de Kock, van Hooff, Schilge, Probsteg en Blok zich tot het Comité de salut public om zich vrij te pleiten en mede te deelen, dat zij dit lichaam in alles gehoorzaam zouden zijn. Toch werd de Kock 16 Mrt. gevangen genomen en 24 d.a.v. geguillotineerd en van Hooff 13 Apr. 1794 gevangen gezet. Blok bleef, te Parijs wonende, van gevangenis vrij.
In het laatst van 1794 werd vooral op zijn aandrang besloten, dat het leger van Pichegru, dat België veroverd had, ook zou trachten, door den strengen vorst begunstigd, ons vaderland binnen te dringen. In Oct. 1794 werden Blauw (zie dit deel kol. 114) en Irhoven van Dam door een vergadering van Patriotten naar Parijs afgevaardigd om er op aan te dringen, dat generaal Pichegru zijn leger tegen Nederland in bewe- | |
| |
ging zou stellen. Het bleek nu, dat vanwege den stadhouder G. Brantsen (dl VII, kol. 195) en O. Repelaer (dl. III, kol. 1071) naar Parijs waren vertrokken om over vrede te onderhandelen. B. wist zich in verbinding te stellen met E.R. Courtois, een der leden van het Comité de Surité génerale, en hierdoor kwamen de beide genoemden ook in betrekking met hem. Blauw leverde aan het comité een denonciatie in, waarin werd aangetoond, dat het niet gewenscht was, dat Frankrijk met de beide afgevaardigden van den stadhouder onderhandelde. Verder was het gevolg vooral van Blok's optreden, dat aan Pichegru bevolen werd, de Vereenigde Provinciën met zijn leger binnen te rukken, hetgeen door de strenge vorst in Dec. 1794 mogelijk gemaakt werd.
Tot Febr. 1795 bleef Blok te Parijs, bij zijn terugkeer h.t.l. in die maand werd hij tot lid van het bestuur van Enkhuizen en tot afgevaardigde dier stad naar de Staten van Holland benoemd en door die Staten naar de Algemeene Staten afgevaardigd. Hij restitueerde de door hem achtergehouden gelden zoo spoedig mogelijk en werd voor de verbeurdverklaring zijner goederen schadeloos gesteld.
De regeering van Holland nam 9 Mrt. een besluit, waarbij van alle besturen en ambtenaren een eed werd gevorderd, dat zij de nieuwe regeering gehoorzaam zouden zijn. Hiertegen werd wegens het voorloopig karakter der Staten van Holland door de, hoewel in denzelfden geest omgezette, regeering van Amsterdam geprotesteerd. Er werd toen een uit 6 leden bestaande deputatie, als wier woordvoerder Blok optrad, naar Amsterdam gezonden. Zij haalde den militairen commandant van Amsterdam, Dr. Krayenhoff (dl. II, kol. 719) over, het garnizoen te harer beschikking te stellen, en belegde een vergadering van den raad, waar bleek, dat 6 leden, onder wie Schimmelpenninck (dl. IV, kol. 1225) en Irhoven van Dam, bezwaar hadden, den eed af te leggen. Zij werden afgezet en bekwamen huisarrest. Dit laatste werd evenwel spoedig opgeheven. Op 27 Febr. 1795 werd Blok benoemd tot lid van het Comité der Bat. Republiek voor de Marine, dat de vroegere Admiraliteit verving. Hij is dit een aantal jaren, onder de wisseling van regeeringen gebleven. Blok werd 27 Jan. 1796 in het district Enkhuizen gekozen tot lid van de nationale vergadering. Hij behoorde daar tot de vooruitstrevende unitarissen, maar had toch een hooge mate van onafhankelijkheid, zooals verscheidene malen bleek, toen hij zich verzette tegen voorstellen van Vreede, Valckenaer en hun partijgenooten.
Op 15 Mrt. 1796 stelde hij voor, geen deputaties ter vergadering toe te laten, welk voorstel werd aangenomen. Op 2 Mei d.a.v. stelde hij met het oog op geruchten dat Hannover (behoorend aan den koning van Engeland) en Pruisen aan onze grenzen troepen verzamelden, om te zorgen voor verdediging van ons land aan de oostzijde en om maatregelen tegen de Oranjegezinden binnenslands te nemen. Ook dit werd aangenomen.
Hij was een der 3 leden eener commissie voor de koloniën. Zij diende een rapport in, waarin geen woord over de slavernij, die toch bij een republiek eigenlijk niet bestaanbaar was, voorkwam. Toen daarop aanmerking werd gemaakt, wees de commissie op hetgeen te San Domingo gebeurd was, waar de negers de blanken vermoordden ‘omdat zij Christus gekruisigd hadden’, en op het feit, dat waar andere natiën de slavernij in stand hielden, onze koloniën door afschaffing te gronde zouden gaan. Overeenkomstig de voorstellen der commissie werd besloten.
Van 17 tot 30 Oct. 1796 was Blok president der
| |
| |
vergadering, een bewijs, dat hij toen niet meer zulk een heethoofd was als Sillem hem in zijn Johan Valckenaer schildert. Zeer hevig bestreed hij Nov. 1796 de door de commissie van 21 ontworpen constitutie. In Febr. 1797 deed hij een voorstel tot bepaling van de attributen der wetgevende macht. Dit werd later in de constitutie opgenomen.
Op 2 Aug. 1797 werd hij niet herkozen als lid der Nationale Vergadering en sedert heeft hij geen deel meer gehad aan de regeering des lands.
In 1803 was hij commissaris van convooien en licenten te Hoorn, maar hij bleef te Enkhuizen wonen, waar hij tegelijk een reederij, die onder de firma F. Hagha & Co. haringvangst dreef, opgericht had.
In 1804 verzette hij zich als commissaris tegen een bevel van den franschen generaal Vignolles om de te Enkhuizen binnenvallende schepen door fransche beambten te doen visiteeren; hij is daarin door het Staatsbewind ondersteund.
Op 9 Sept. 1805 werd hij benoemd tot raad-fiscaal op Curaçao. In 1807 viel dit eiland in handen van de Engelschen en nog voor zijn terugkeer in Holland werd hij 29 Juli 1808 benoemd tot lid van den raad van justitie te Batavia. Hij deed den overtocht met den nieuwbenoemden gouverneur-generaal Daendels, als wiens secretaris hij tevens fungeerde. Ook dit is een bewijs, dat hij gematigd geworden was, anders zou de sedert het midden van 1798 gematigde Daendels hem niet als zoodanig genomen hebben, waar hij zonder twijfel de vrije keus had.
Dat hij te Batavia een geacht man was, blijkt uit de mededeelingen van generaal Nahuys (dl. I, kol. 1356) in Herinneringen uit het openbare en bijzondere leven, blz. 57, waar een brief van Blok, gedagteekend 1 Sept. 1810, is afgedrukt.
Na overgave van Java aan Engeland door Daendels' opvolger Janssens (dl. I, kol. 1211) op 17 Sept. 1811 werd Blok ontslagen en repatrieerde hij. In 1814 werd hij benoemd tot rechter in de rechtbank van eersten aanleg te Alkmaar, hetgeen hij bleef tot zijn overlijden.
Men moet bij de beoordeeling van Blok en zijn medestanders bedenken, dat de Patriotten de personen waren, ongeveer als de liberalen uit den tijd van 1840 tot 1848, die zonder bijoogmerken (behalve bij sommigen het voor zichzelf voordeel uit de politiek behalen) trachtten, de vele misbruiken, die er in het bestuur van het vaderland waren ingeslopen, uit te roeien. In de eerste jaren na Jan. 1795 zijn zeer vele misbruiken door hun invloed afgeschaft, later zijn er vooral onder den invloed van Napoleon vele weder ingevoerd, maar zij hebben in het algemeen zegenrijk gewerkt.
Hij huwde 15 Sept. 1776 Margaretha Johanna Avenhorn, geb. 18 Febr. 1757, overl. 24 Sept. 1780 en 2 Dec. 1780 Johanna Cornelia Vaillant, wed. van Mr. Pieter Buyskes Gz., geb. 12 Aug. 1754, overl. 30 Sept. 1803. Zij lieten geen kinderen na.
Zijn portret is gegraveerd door een onbekend kunstenaar. Een zilveren medaille te zijner eer is in 1787 vervaardigd.
Zie over hem P.J. Glasz, Bernardus Blok, in Nijhoff's Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 4e reeks, 8e deel (1910), 229 en vlgg.
Ramaer
|
|