[Beyer, Huych Adriaensz]
BEYER (Huych Adriaensz) of Hugo Beyerus, geb. te Rotterdam in 1579, overl. te 's Gravenhage in 1631, zoon van Adriaen Huygensz Beyer, burgemeester van Rotterdam (begr. ald. 31 Oct. 1594). Hij was naast 2 dochters des burgemeesters eenige zoon. Een zuster van Hugo komt in 1620 voor als gade van Samuel Gruterus (predikant te Delfshaven 1605 tot zijn dood 8 Nov. 1634). De kinderen van den rotterdamschen burgemeester verkregen in 1620 den eigendom van ‘'t Ontset van Leyden’, een huis op de noordzijde (oostvierendeel) van de Hoogstraat staande; dit was vermoedelijk hun geboortehuis.
H.B. werd 17 Dec. 1597 student te Leiden. Proponent geworden, werd hij in 1605 te Hillegersberg beroepen, welke plaats hij in 1612 weer had verlaten. Of hij daartoe gedwongen werd, of uit eigen beweging vertrok, blijkt niet, maar volgens Kerkelijk Placcaatboek II, 247 was de plaats in 1612 vacant en moest de gemeente aldaar van een predikant worden voorzien. In 1617 verschijnt hij weer als predikant te Schiedam, vanwaar hij twee jaar later naar den Haag vertrok; zijn vertrek uit Schiedam veroorzaakte aldaar geen geringe zwarigheden (Reitsma en van Veen, III, 436).
In 1619 beroepen te 's Gravenhage, in de plaats van Ds. Joh. Uitenbogacrt, werd hij aldaar 12 Mei 1619 bevestigd; in hetzelfde jaar werd hij voor eenigen tijd aan Utrecht geleend. In 1618 en 1619 behoorde hij tot de commissie om de remonstrantsche predikanten, die zich niet aan de besluiten der Dordtsche Synode wilden onderwerpen en de Acte van Stilstand weigerden te teekenen, te schorsen en af te zetten. Ook was hij in het laatstgenoemd jaar één der drie predikanten, die aan Oldenbarnevelt in zijn laatste uren godsdienstige vertroosting moesten bieden. In 1627 woonde Beyerus aan de oostzijde van de Groenmarkt te 's Gravenhage en staat op het kohier van dat jaar (Die Haghe 1913, bl. 63) vermeld met een vermogen van ƒ 6000.
In 1620 was hij assessor der zuidholl. synode te Gouda en sloot in 1628 de synode te Delft met een rede over Psalm CXXXIII. 7 Juni 1630 werd hem toegestaan voor drie maanden de gemeente te Rotterdam bij leening te bedienen; eenzelfde vergunning ontving hij 10 Nov. 1630. In de kerkelijke acta der haagsche gemeente staat 2 November 1631 aangeteekend dat ‘Do Beyerus eenen ruymen tyt in den Heere ontslapen’ was.
Op 1 Juli 1626 doopte hij den lateren prins Willem II; de rede daarbij uitgesproken gaf hij in het licht onder den titel: Predicatie over Psalm CXXVII vers 3-5, gedaen 1 Juli 1626 in de Groote Kerk te 's Gravenhaghe, als den doop van den eerstgebooren soon des Prince van Orangiën ghecelebreert wierdt ('s Grav. 1626, 4o, 26 pages). Beyerus droeg deze uitgave aan den koning van Boheme op.
H. Beyerus is tweemaal gehuwd geweest. Eerst met Cornelia Werckers, bij wie hij twee zoons had, t.w. Johannes, geb. 1618 en Adrianus, geb. 1620. Daarna huwde hij (ondertr. 's Grav. 20 Nov. 1622) met Maria Adriaensdr. van Schoonhoven, een jongedochter uit Amersfoort. (Een ongenoemd kind werd 28 Dec. 1629 in de Kloosterkerk gedoopt.) De tweede vrouw, weduwe geworden, is in 1633 hertrouwd met den gewezen predikant van Fernambuco, Wilhelmus Pistorius uit Guliker-