[Beronicius, Petrus Johannes]
BERONICIUS (Petrus Johannes). Deze zonderlinge verschijning, wiens ongeëvenaarde kennis van het Latijn en het Grieksch de verbazing van zijn tijdgenooten gaande maakte, leefde in het midden der 17de eeuw o.a. te Middelburg. Zijn uiterlijk moet dat van een hansworst geweest zijn: een kleine, ronde, slordig gekleede man, die meer dronken dan nuchter en in de gemeenste kroegen te vinden was. Talrijk waren de gissingen omtrent zijn afkomst en leeftijd, nooit liet hij zich daarover uit. Om aan den kost te komen, oefende hij het beroep van messenslijper en schoorsteenveger uit; ook het geven van lessen versmaadde hij niet.
Bekend is de proef, die eenige aanzienlijke en geleerde heeren, o.a. Diederik Buysero, raad en secretaris der stad Middelburg, Antonides van der Goes en Dr. Gymnich hoogleeraar in het Grieksch te Duisburg, dezen zonderling lieten doorstaan. Een puntdicht op den toen juist in den zeeoorlog omgekomen kommandeur de Haaze verzocht men hem in latijnsche verzen over te brengen. Onmiddellijk werd dit door hem in vloeiend Latijn rhythmisch vertolkt, en terstond daarop in het Grieksch op even meesterlijke wijze.
Een jaar daarna, in 1673, stierf hij, zooals hij geleefd had: men vond hem gestikt in een moddersloot.
Slechts één latijnsch heldendicht is van hem overgebleven: Georgarchontomachia. Het loopt over een strijd tusschen zeeuwsche boeren en de Overheid. Van dit burlesque gedicht verscheen in 1691 een vertaling in het Nederlandsch door Petrus Rabus. Twee gebrekkig berijmde vertalingen dateeren van 1711 en 1728. Zijn verzamelde werken, bevattende behalve het heldendicht nog het puntdicht op de Haaze en een paar kleine gedichten, zagen in 1766 het licht te Goes