door een ander vervangen wil zien, haast R. zich 's mans verdiensten in een helder licht te plaatsen. Toen de engelsche commissarissen, belast met de bestuursovergave, hem onachtzaamheid en verzuim verweten (1817), wist B. in 1819 geen andere verontschuldiging daartegen in te brengen dan dat hij nauwgezetheid tegen den overweldiger niet noodig geoordeeld had. Die hoogst eigenaardige zienswijze kwam hem op een scherpe terechtwijzing van den G.-G. te staan.
Sedert 1816 was hij eigenaar van het land Kadoewang; hij woonde in 1817 op den hoek van Molenvliet en Rijswijk.
Hij was gehuwd met Johanna Elisabeth Fisser (gest. 1823), waarvan hij gescheiden is. Zij schonk hem een zoon Frederik Clemens, geb. te Soerabaia 1797. Ook had hij een zoontje Petrus Josephus bij een grisseesche vrouw. Zijn graftombe bevindt zich op Tanah Abang.
Zie: de Haan, Priangan I (Batav. 1910); Levysohn Norman, De Br. heersch. over Java en onderhoorigh. (Leiden 1857); Mijer, Kronijk van Ned. Ind. 280 I.
Bartelds